Dja’far ibn abi Talib (ra) was een sahaabi (metgezel) van de Profeet ﷺ en tevens de oudere broer van Ali ibn abi Taleb (ra). De da’wa in Mekka werd snel vijandig en de Profeet ﷺ gaf uiteindelijk instructies aan een aantal sahaba om te migreren naar Abessinië omdat diens koning rechtvaardig was. Rond het 9e jaar voor Hidjra (613c.e.) vertrok Dja’far samen met een tiental andere metgezellen vanuit Mekka naar Abessinië, het hedendaagse Ethiopië. Eenmaal daar aangekomen was het in eerste instantie niet direct een veilige verblijfplaats aangezien de stammen van Qoeraisj in Mekka erachter waren gekomen dat er moslims waren vertrokken naar Abessinië. Dus stuurde Qoeraisj een delegatie met ‘Amr ibn ‘Aas en Abdullah ibn Abi Rabi’a.
Het doel van de delegatie van Qoeraisj was om de koning te overtuigen om de moslims over te dragen aan Qoeraisj zodat zij in Mekka vervolgd zouden worden. De manier hoe de delegatie van Qoeraisj te werk ging was eerst de hooggeplaaste bisschoppen van de koning voorzien van giften en daarna de koning te spreken. De delegatie van Qoeraisj had de bisschoppen met zich mee en het was slechts een kwestie van de koning overtuigen om de moslims te overhandigen. Zij zeiden onder andere:
“Een groep jonge mensen van onze stammen zijn naar uw land gekomen. Zij hebben hun religie (polytheïsme) verlaten en zij zijn niet uw religie (Christendom) binnengetreden. Zij hebben hun eigen religie bedacht, een geloof dat u nog wij herkennen. Hun stamleiders hebben ons gestuurd om hen terug te brengen aangezien zij het beste weten hoe zij met hen moeten omgaan.”
Toen de Qoeraisj dit verzoek indiende bij de koning, antwoordde hij simpelweg dat hij eerst de andere kant van het verhaal van de moslims wilde horen. En dus riep hij de moslims bij zich om hun kant van het verhaal te vertellen. Zodoende werd er iemand gestuurd om namens de moslims naar het paleis van de koning te komen om hun verhaal te doen.
De moslims werd gevraagd: “wat zullen jullie zeggen als jullie voor de koning staan? Zij zeiden: ‘Bij Allah, wij zullen enkel hetgeen zeggen dat de Profeet ons heeft bevolen en ons heeft geleerd. Ongeacht de consequenties.” De moslims besloten dat Dja’far ibn abi Talib namens hen zou spreken met de koning.
Het was op dat moment duidelijk dat er enorm veel op het spel stond. Aan de ene kant waren de bisschoppen, feitelijk de adviseurs van de koning, al geneigd naar de kant van Qoeraisj en aan de andere kant had je de koning die al een negatief beeld heeft aangehoord over islam van Qoeraisj. Zou Dja’far ibn abi Talib eenmaal een verkeerd antwoord hebben gegeven of niet in staat zijn geweest om het beeld te corrigeren, dan zouden alle moslims teruggestuurd worden naar Mekka met alle gevolgen van dien. Maar Dja’far antwoordde op sublieme wijze door helder uiteen te zetten wat islam inhoudt; de verwerping van alle valse goden en het geloof in Een Schepper (Allah) (swt) en Zijn Boodschapper.
De koning was overtuigd van het antwoord. Maar de delegatie van Qoeraisj liet het hier niet bij. Ze kwamen met nog meer sluwe woorden door aan de koning te vertellen dat de moslims geloven dat ‘Isa (as) een slaaf was. Uiteraard maakte dit de koning woest en opnieuw riep hij de moslims bijeen in het paleis. Wederom sprak Ja’far ibn abi Talib en reageerde op de beschuldiging met onder andere het volgende:
“Wij geloven wat wij van onze Profeetﷺ hebben geleerd ; hij is een slaaf van Allah ﷻ en Zijn Boodschapperﷺ, een ziel gecreëerd door Hem ﷻ geschonken aan Marjam (Maria).”
Na het horen van de speech van Ja’far ibn abi Talib raakte de koning ontroerd en beloofde de moslims nooit te zullen overdragen aan Qoeraisj. Hij gaf hen toestemming om in zijn land te verblijven in alle veiligheid, zelfs met tegenzin van de bisschoppen. Bovendien beval de koning dat alle giften van Qoeraisj teruggegeven moesten worden en zo eindigde de delegatie van Qoeraisj met lege handen en verslagen.
Dit moment in de geschiedenis van de moslims is vooral voor de moslism nu in het Westen relevant omdat er raakvlakken zijn met de hedendaagse situatie. De moslims leven nu ook onder druk van valse proppaganda en er wordt van alle kanten van de moslims verwacht dat zij een deel van hun religie en hun identiteit moeten afstaan. Maar net als Dja’far (ra) geen compromissen sloot, zouden de moslims nu ook geen compromissen moeten sluiten met hun islamitische waarden.
Een groot verschil is het feit dat de propaganda tegenwoordig niet alleen door slechts enkele individuen wordt uitgedragen maar door gevestigde instituties zoals de media en de politiek. Hierom is het ook noodzakelijk dat er een islamitsche groep is in het Westen die zich verzet tegen de propaganda en daarnaast ook opkomt voor de belangen van de moslims. Waarbij het verzet tegen de anti-islamitische beleidsmaatregelen de primaire taak moet zijn die de moslims in groepsverband op intellectuele wijze moeten voortzetten. Alleen middels standvastigheid in islam en middels samenwerking kunnen de Islamitische belangen van de moslims behartigd worden in het Westen.