Intellectueel

Een kritiek op democratie

De geschiedenis van democratie

Er wordt vaak gesteld dat de oorsprong van de hedendaagse democratie terugvoert tot de oude Grieken, meer precies het Athene van omstreeks de 5e eeuw voor het begin van de christelijke jaartelling. Athene was op dat moment niet de hoofstad van Griekenland zoals zij vandaag de dag is maar eerder een stadsstaat op zichzelf. De stad Athene met haar omstreeks 30,000 “vrije” burgers als inwoners (de slaven in de stad niet meegerekend) vormde op dat moment een natie op haar eigen. Deze polis (oud-Grieks voor stadsstaat) werd door middel van een volksvergadering bestuurd en zo’n 40 maal per jaar waren de vrije, autochtone mannen van Athene welkom in de volksvergadering om als ekklesia (de aanwezigen in de Atheense volksvergadering) zich uit re spreken over de aangelegenheden van de staat die een oordeel of een oplossing behoeften. Deze vergaderingen werden in eerste instantie gehouden op de marktplaats van de stad, de agora. Later werden de zittingen verplaatst naar de heuvel pnyx iets ten zuiden van de marktplaats.

De staat Athene werd dus niet geregeerd door een koning of keizer zoals gebruikelijk voor die tijd, maar door haar onderdanen collectief. Men denkt dat omstreeks 16% van de inwoners van het oude Athene aan de vereisten voor deelname aan de Atheense volksvergadering voldeed, omdat vrouwen, niet in Athene geboren mannen en slaven hier geen recht hadden.

De vrije, volwassen, autochtone mannen van Athene mochten zitting nemen in de vergadering omdat men er van uit ging dat zij over de capaciteiten beschikten die nodig waren om een staat te kunnen besturen.

Iedere zitting van de vergadering nam een aanvang met een algemene vraag gericht aan het collectief van aanwezigen “Tis agoreuein bouletai (wie wenst de vergadering toe te spreken)?”.

Het “Atheens model” van bestuur kende in de rest van Europa geen navolging. En met de invasie van het Grieks-schiereiland door de Macedoniërs omstreeks de 3e eeuw voor het begin van de christelijke jaartelling kwam aan dit Atheense systeem van democratie kwam een einde.

Gans Europa werd hierna geregeerd op basis van de ideeën van de theocratie. Wat dit betekende voor het bestuur van de Europese staten is het best verwoord geworden door koning Louis XIV (1638 – 1715) van Frankrijk, die zei “L’État c’est moi (de staat dat ben ik)!”. Onder de theocratie werden de staten in Europa bestuurd door monarchen, koningen, keizers of andere edellieden, die voor zichzelf de alleenheerschappij opeisten. Het volk, de onderdanen van de Europese staten, speelde geen rol binnen het bestuur van de staat. De Europese monarchen werden hiertoe in staat gesteld door het christelijke dogma van het Goddelijk Recht voor de Heerser. De kerk in Europa leerde de mensen dat God de heersers gekozen had en dus dat zij gehoorzaamd moesten worden, als onderdeel van de gehoorzaamheid tegenover God. De Europese monarchen konden dus doen en laten wat zij wilden en zij konden hierbij de belangen en wensen van hun onderdanen kompleet negeren.

Tijdens de Verlichting in de 17e en 18e eeuw naar christelijke jaartelling, werd het idee van democratie weer populair in Europa. De Europeanen leden enorm onder de theocratie, het Goddelijk Recht voor de Heerser, en sommige mensen begonnen daarom te zoeken naar een andere manier om de staat te organiseren. De denkers dit deze zoektocht leidden kwamen uit bij de democratie van de oude Atheners als alternatief voor de theocratie.

Het oude Athene werd voor deze denkers een ideaalbeeld, zo blijkt ook uit het feit dat de naam voor het nieuwe politieke systeem dat zij voor ogen hadden een verbastering is van de oud-Griekse term voor deze vorm van staatsbestuur. Démos betekent volk in het oud Grieks en kratos betekent macht of regeren. Démoskratos betekent dus zoveel als “het volk regeert”. De visie van de Verlichtingsdenkers was dat onder een democratie zoals in het oude Athene het volk niet de slaaf zou zijn van een elite van kerk en adel maar haar eigen meester zou zijn. En dat de staat niet enkel in dienst zou staan van de belangen, wensen en verlangens van de elite, maar van de belangen, wensen en verlangens van alle mensen.

Dit idee van de Verlichtingsdenkers zou vervolgens in 1776 in Amerika, en in 1789 in Frankrijk, voor de eerste maal officieel tenuitvoer gebracht worden.

De definitie van democratie

De implementatie van de démoskratos van de oude Grieken was voor een aantal redenen niet praktisch in Amerika en Frankrijk. In beide landen was het inwonertal bijvoorbeeld vele malen groter dan ooit in Athene het geval was geweest. De oplossing die werd gevonden is de reden dat de democratie van heden ten dage essentieel anders is dan het démoskratos van de Atheners. In het oude Athene bestond een directe democratie omdat ieder deelnemer aan het systeem zijn stem kon laten horen bij de volksvergaderingen. In de democratie van Amerika en Frankrijk, echter, kiezen de mensen enkelen uit hun midden en zij machtigen dezen om namens hen deel te nemen aan de volksvergaderingen. De moderne democratie is dus een vertegenwoordigende democratie, het idee waarachter is dat de volksvertegenwoordigers in naam van het volk het land zullen besturen, in overeenstemming met de wensen en verlangens van het volk, omdat zij door het volk gekozen worden.

De moderne democratie kent naast de verkiezing van vertegenwoordigers van het volk nog een aantal verdere karakteristieken, echter. Uwe Bekker definieerde democratie als “Een specifiek procedureel en grondrechtelijk kader dat gebaseerd is op de democratische idealen van vrijheid, gelijkheid en volkssoevereiniteit.” [1] Fareed Zakaria noemt het ideaalbeeld van de Verlichting “de liberale democratie”, want, zegt hij, “voor de mensen in het westen betekent democratie ‘liberale democratie’, een politiek systeem met niet enkel vrije en eerlijke verkiezingen, maar waar ook de wet gerespecteerd wordt, waar scheiding der machten bestaat, en waar de fundamentele vrijheden van de mens (…) beschermd worden”. [2] De moderne democratie is dus een geheel van drie elementen, te weten volkssoevereiniteit, vrijheid en gelijkheid.

Volkssoevereiniteit betekent dat het volk de soeverein is. Het volk bepaalt de wet, ofwel direct zoals in de Atheense vorm van democratie, ofwel indirect zoals in de hedendaagse vorm van de vertegenwoordigende democratie. De staat heeft immers de taak heeft om de belangen, wensen en verlangens van het volk te dienen. De regering in de staat wordt aangesteld door het volk om hun belangen, wensen en verlangens te dienen. En de volksvertegenwoordigers voor de regering worden gekozen omdat het volk van mening is dat zij weten wat het volk wil.

Bij democratie hoort ook gelijkheid. Iedereen mag meedoen aan de verkiezingen en de stem van niemand legt meer gewicht in de schaal legt dan de stem van anderen. Oftewel, wanneer het aankomt op stemmen, ofwel direct over wetten en systemen ofwel indirect over degenen die als vertegenwoordigers zullen gaan stemmen over wetten en systemen, dan geld het principe van “one person, one vote (een individu, een stem)”. Dit is wat verkiezingen eerlijk maakt.

Vrijheid is een verder kernonderdeel van de moderne democratie. Het is zo belangrijk dat men zou kunnen dat in de afwezigheid van vrijheid er geen democratie kan bestaan. Degenen die stemmen moeten namelijk vrij zijn in hun keuze, anders is het stemmen in zichzelf betekenisloos geworden. Vrijheid voor het individu – vrijheid van meningsuiting, vrijheid van drukpers, vrijheid van samenkomst en de persoonlijke vrijheid om te doen en laten wat men wil – is dus een onafscheidelijk onderdeel van het politiek stelsel dat de wereld kent onder de naam democratie.

Als zodanig behoort men democratie te begrijpen als het politiek systeem waarin het volk zelf bepaalt met welke wetten en systemen geregeerd zal worden. Abraham Lincoln (1861 – 1865), een van de meeste bekende presidenten uit de Amerikaanse geschiedenis, verwoordde dit idee toen hij zei: “Democratie is de heerschappij voor het volk, door het volk, van het volk”.

Een kritiek op het idee van democratie

Opvallend genoeg waren al de grote Griekse filosofen ten tijde van de democratie in Athene – Plato, Aristoteles en Socrates, tot op de dag vandaag geëerd in de westerse wereld – tegenstander van de democratie als staatsvorm.

Aristoteles, in zijn boek Retorika, onderscheidde vier verschillende staatsvormen, te weten de democratie, zijnde de staatsvorm waarin de mensen de ambten onder elkaar verdelen bij loting; de oligarchie, zijnde de staatsvorm waarin de mensen de ambten onder elkaar verdelen op basis van welvaart; de aristocratie, zijnde de staatsvorm waarin de mensen de ambten onder elkaar verdelen op basis van iemands opvoeding; en de alleenheerschappij, zijnde de staatsvorm waarin één persoon het centraal gezag uitoefent over allen. Volgens Aristoteles was de ideale staatsvorm een waarin een “filosoof koning”, oftewel een man van superieur intellect en wijsheid, alleen regeerde. De één na beste staatsvorm was die waar een alleenheerser het voorbeeld volgde van een filosoof koning voor hem. Volgens Aristoteles kwamen het oligarchisch of democratisch bestuur in gewenstheid pas na deze twee vormen van staatsbestuur.

De fundamentele kritiek van zowel Aristoteles als Plato op de democratie was dat zij het fundamentele idee erachter, zijnde dat ieder mens als van nature beschikt over de capaciteiten om zich op juiste wijze te kunnen bemoeien met het bestuur van een staat, verwierpen. Volgens Aristoteles en Plato was de democratische staatsvorm zwak omdat, volgens hen, in deze vorm van staatsbestuur uiteindelijk het bestuur zou berusten bij onwetende individuen, licht beïnvloedbaar door emotionele uitspraken van mogelijke demagogen.

Wat we weten over Socrates uit de geschriften van Plato over hem, is dat hij liet blijken dat voor hem de democratie niet meer was dan de heerschappij van het gepeupel, de onwetende individuen in de samenleving. Socrates werd uiteindelijk door de Atheense democratie ter dood veroordeeld vanwege zijn ideeën. Enkele demagogen binnen de volksvertegenwoordiging wisten de meerderheid van de mensen achter zich te krijgen om een veroordeling van Sokrates vanwege “het misleiden van de jeugd” mogelijk te maken.

Het standpunt van de Griekse filosofen is een eerste punt van kritiek op het idee van democratie. Niet veel mensen zouden oprecht durven beweren dat zij zichzelf in staat achten om als baas van een grote onderneming met duizenden werknemers, zeg voor het gemak SHELL, SOLVAY of PHILIPS, goed werk te verrichten. De meeste mensen erkennen toch wel dat een dergelijke positie bepaalde kwaliteiten vereist waarover niet iedereen beschikt. En kijkt men om zich heen, dan ziet men dat in werkelijkheid alles in het bestaan van de mens is gebaseerd op de aanname dat inderdaad de mensen in capaciteiten verschillen. Feitelijk alle ondernemingen en instelling in de wereld, groot of klein, werken op basis van een hiërarchische structuur met uiteindelijk een baas bovenaan de ladder, in erkenning van het feit dat posities van leiderschap bepaalde kwaliteiten van de mens vereisen. Het is enkel wanneer wordt gesproken en gediscussieerd wordt over het bestuur van de natie – een ongekend ingewikkelde en moeilijke taak, veel meer nog dan het leiden van “slechts” een onderneming! – dat in tegenspraak met de waarneembare realiteit van de mens, het uitgangspunt wordt dat ieder mens hiervoor even geschikt is.

Plato had nog een verder bezwaar tegen de democratie als politiek stelsel. Volgens hem leidt de democratie uiteindelijk altijd tot een dictatuur. De redenatie hierachter heeft te maken met vrijheid, en wordt door de Oostenrijkse filosoof Karl Popper voor een deel mooi onder woorden gebracht in zijn uiteenzetting betreffende het idee van vrijheid. [3] Volgens Popper betekent de vrijheid die onderdeel is van de democratie “de vrijheid om alles te doen wat je wilt”. Maar, wie vrij is om alles te doen wat hij wil, is ook vrij om andere mensen van hun vrijheid te beroven. Ongelimiteerde vrijheid leidt dus tot slavernij, zegt Popper, en om de vrijheid te beschermen moet de vrijheid daarom aan banden worden gelegd. [4] Plato gaat, van hetzelfde inzicht vertrekende, nog een stap verder. Volgens hem leidt de democratie onvermijdelijk tot anarchie vanwege de vrijheid die democratie impliceert. En in reactie op anarchie in de samenleving, de slavernij die resulteert uit absolute vrijheid, zal het volk zich volgens Plato uiteindelijk altijd wenden tot een persoon die belooft de orde te herstellen: de dictator.

Een derde punt van kritiek op de democratie is de realisatie dat in werkelijkheid het er niet zozeer om gaat wie de beslissing neemt, maar of het besluit de goede beslissing is of niet. In de democratie, echter, is de beslissing van de meerderheid bindend, ongeacht of de meerderheid de juiste beslissing heeft genomen of niet. Een voorbeeld uit in de context van de internationale politiek om dit verder toe te lichten. [5] Stel, in een grote oceaan bevinden zich twee eilanden, beide perfecte democratieën waar het volk bepaalt. Één van de twee eilanden is heel erg rijk en welvarend en kent 10 miljoen inwoners. Het ander eiland is heel erg arm en kent 100 miljoen inwoners. Na een jaar van slechte oogst dreigt op het arme eiland de hongersdood voor 90 miljoen mensen. De democratisch verkozen regering van het arme eiland vraagt daarom hulp aan het rijke eiland. De regering daar maakt het volk de drie keuzes duidelijk:

1. Iedereen op het rijke eiland schenkt de helft van zijn bezit aan het arme eiland, om voor eens en altijd armoede daar te beëindigen (optie A)

2. Iedereen op het rijke eiland schenkt een eenmalige bijdrage van 10% van het laatstverdiende inkomen om de invloed van het mislukken van de laatste oogst op het arme eiland tot een minimum te beperken door middel van noodhulp (optie B)

3. Niemand van het rijke land draagt iets af (optie C)

Het principe van vrijheid en het daarmee gepaard gaande principe van “eigenbelang eerst” dat resulteert uit het fundament van vrijheid, zou ertoe leiden dat de mensen van het rijke eiland massaal stemmen voor optie C. Wat zouden zij tenslotte opschieten met een andere keuze? Mogelijkerwijs kiezen de mensen van het rijke eiland voor optie B, indien maar genoeg beelden van verhongerend kindertjes op het arme eiland worden getoond op tv, maar optie A als uitkomst lijkt een onmogelijkheid. Terwijl vanuit menselijk en moreel oogpunt enkel keuze A de juiste genoemd kan worden, is het dus zeer zeker niet uigesloten (en eigenlijk te verwachten) dat de democratie op het rijk eiland zal leiden tot een keuze voor optie B of C aldaar. En buiten dit, volgens de democratische maatstaf zou zowel B als C een juiste keuze zijn, wanneer zij tot stand komen via het democratisch proces. Een meerderheid heeft ervoor gekozen, dan heeft het volk besloten.

Ander mogelijke voorbeelden maken hetzelfde duidelijk, zoals de keuze voor belastingverlaging in ruil voor verlaging van de hulp aan zieken en mensen die geen werk hebben als gevolg van een tekort aan werk. Ook hier zal de democratie in combinatie met eigenbelang verwacht mogen worden een oplossing aan te dragen die menselijk gezien niet de juiste is: de meerderheid heeft belang bij verlaging van de belastingen en geen last van verlaging van de uitkeringen, en zal daarom voor verlaging van de belastingen kiezen, de minderheid van zieken en onvrijwillige werklozen met hun families in ellende stortend. Of deze keuze nu zou resulteren uit het democratisch proces of niet, als zij resulteert uit dit proces dan is zij volgens de democratische maatstaf de juiste keuze, ongeacht mogelijke gevolgen. In beide voorbeelden is duidelijk dat de te verwachten besluiten vanuit een menselijk en moreel perspectief niet juist zijn en onmogelijk juist kunnen zijn. Desalniettemin, omdat deze besluiten langs democratische weg tot stand gekomen zijn, moeten ze volgens de democratie toch geaccepteerd worden alszijnde juist.

Ten vierde, onder de democratie wordt van het volk verwacht dat zij nadenkt over de manier waarop de natie wordt bestuurd. Het volk moet immers beslissen hoe de natie met problemen om zal gaan (wetten), en hoe de levens van de mensen in de natie geordend zullen worden (systemen). Een probleem hierbij is dat de mens in zijn meningen, opvattingen en ideeën hij beïnvloedt wordt door zijn omgeving – de plaats waar hij opgroeit, de mensen met wie hij opgroeit, et cetera. Bijvoorbeeld een innoeït (eskimo) uit Groenland zal bepaalde ideeën hebben over de jacht op zeehonden, wat hem van het bont voorziet dat hem in leven houdt in de koude van het gebied waar hij leeft, en de jacht walvissen, wat hem van het vlees en het vet voorziet waarmee hij in zijn behoefte aan voeding kan voorzien. De meeste mensen op het vasteland van Europa hebben betreffende de jacht op zeehonden en walvissen volkomen andere ideeën, begrijpelijk ook gezien hun omgeving en de afwezigheid van een noodzaak voor hen tot jacht op zeehonden en walvissen. Afhankelijk van welke gemeenschap een meerderheid vormt binnen een hypothetische natie bestaande uit innoeït en mensen met Europese ideeën is het mogelijk dat de innoeït van Groenland daarmee voor een groot probleem gesteld worden. Een meerderheid met Europese ideeën zou de samenleving ordenen naar haar ideeën en onder het democratisch proces zou de natie haar oplossingen baseren op de Europese ideeën en de jacht op zeehonden en walvissen verbieden. Deze menselijk eigenschap om zich te laten beïnvloeden door zijn omgeving maakt het dus onwaarschijnlijk dat de oplossingen die langs democratische weg tot stand komen voor eenieder van de mensen over wie zij ten uitvoer gebracht worden de juist zullen zijn.

Het vijfde punt van kritiek op de democratie is dat deze staatsvorm zal voor eeuwig en altijd in beweging zal zijn en door onrust gekarakteriseerd zal worden. Binnen de democratische staatsvorm worden de meningen, opvattingen en verlangens van de mensen niet gebaseerd op de fundamentele ideeën die de samenleving ordenen. Het andersom in de zin dat de meningen, opvattingen en verlangens van de mensen de ideeën tot stand brengen op basis waarvan de samenleving geordend zal worden. Echter, niets is zo veranderlijk als de meningen, opvattingen en verlangens van de mens, dus zullen de fundamentele ideeën die de samenleving ordenen in de democratie voortdurend veranderen. De mens kan ook niet al de gevolgen van het handelen op basis van zijn meningen, opvattingen en verlangens voorzien of voorspellen. Niet enkel een verandering in de meningen, opvattingen en verlangens van de mensen zal dus leiden tot nieuwe wetten in de democratie, maar ook de onbedoelde gevolgen die resulteren uit het handelen op basis van de meningen, opvattingen en verlangens van de mens. De onbedoelde gevolgen van een wet waarvan de mens denkt dat deze zijn meningen, opvattingen en verlangens zal dienen, zal de mens ertoe aanzetten om deze wet te veranderen of in te ruilen voor een nieuwe wet waarvan hij denk dat deze zonder onbedoelde gevolgen zijn meningen, opvattingen en verlangens zal dienen. Ten slotte is er ook de verandering in de materiële vormen van het leven ten gevolge van wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Omdat de mens niet kan weten wat de toekomst zal brengen aan wetenschappelijke en technologische vooruitgang vereist iedere wetenschappelijke of technologische vooruitgang nieuwe wetten. Voor al deze redenen zal altijd onrust bestaan in de samenleving geordend door ee democratisch bestuur, omdat de bestaande oplossing op geen enkel moment aan de vereisten zal voldoen.

Een kritiek op de realiteit van democratie

In zijn evaluatie van de democratie waarschuwde de beroemde filosoof John Stuart Mill voor wat hij noemde “de tirannie van de meerderheid” die zou kunnen resulteren uit de democratische oplossing voor het bestuur van de staat. In de democratische vorm van bestuur worden besluiten genomen bij meerderheid van stemmen. Indien een bepaald voorstel 51% van de stemmen achter zich weet te krijgen, dan telt het niet meer dat 49% van de kiezers tegen het voorstel heeft gestemd. Het resultaat is dat de 51% van het démos de minderheid van 49% haar wil op kan leggen bij democratisch besluit.
De opkomstpercentages bij verkiezingen laten zien dat de meeste mensen niet tevreden zijn met de democratie. (www.idea.int)

Het feit dat in de westerse democratieën zo nadrukkelijk wordt gesproken over minderheden, rechten van minderheden, en maatregelen die de rechten van minderheden moeten beschermen, maakt duidelijk dat de tirannie van de meerderheid een reëel probleem is. Het is binnen de westerse democratieën een natuurlijke neiging dat de meerderheid haar wil, haar gewoontes en haar normen en waarden op probeert te leggen aan de minderheden binnen de samenleving. Het is dan ook bijvoorbeeld volstrekt normaal om waar te nemen dat ministers en kamerleden met wetsvoorstellen komen gericht enkel en alleen op een bepaalde minderheid van het land, voorstellen die de specifiek eigen religieuze of culturele eigenschappen van de minderheid proberen te veranderen, of die de specifiek religieuze of culturele eigenschappen van de meerderheid aan de minderheid proberen op te dringen. Te denken valt aan het verbod op de hoofddoek voor moslimvrouw in vele van de westerse democratieën (België, Frankrijk, Duitsland); het plan om het schudden van de hand van vrouwen te verplichten (Nederland); het voorstel om de democratie levensovertuiging tot voorwaarde te maken bij sollicitatie naar een baan of de aanvraag van een uitkering (Nederland); het voorstel om de Nederlandse taal tot voorwaarde te maken om in aanmerking te komen tot een sociale woning (België); het plan om verplichte spreiding van allochtonen over steden in Nederland te introduceren (Nederland); et cetera.

Refererend aan het probleem van “de tirannie van de meerderheid”, men vindt in de behandeling van bijvoorbeeld asielzoekers een voorbeeld van het probleem dat de samenstelling van het démos met zich mee kan brengen. Bijvoorbeeld in Australië worden asielzoekers, mannen, vrouwen, kinderen en ouderen, in afwachting van de verwerking van hun asielaanvraag geplaatst in wat men niet anders zou kunnen noemen dan strafkampen, midden in de woestijn. En hoewel het recht op arbeid en het recht op scholing beide zijn opgenomen in het handvest van de Verenigde Naties alszijnde grondrechten voor ieder mens, in Nederland is het asielzoekers verboden te werken en wordt het asielzoekers verboden naar school te gaan. Sterker nog, van de instantie belast met de behandeling van asielaanvragen in Nederland, de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), is bekend dat zij heult met de tirannieke regimes vanwaar vluchtelingen naar Nederland komen, enkel en alleen om deze mensen weer terug te kunnen sturen naar deze oorden van marteling en moord, in de wetenschap dat bij aankomst in het land van oorsprong marteling en moord naar alle waarschijnlijk hen deel zal zijn. [6] En dat zij in haar pogingen om ten koste van alles zoveel mogelijk asielzoekers terug te kunnen sturen, zonder hierbij werkelijk te onderzoeken of terugzenden veilig is of niet, niet schroomt om de Nederlandse wetgeving hieromtrent te breken, zelfs al staat deze wetgeving in het teken van weigering van zoveel mogelijk asielaanvragen. [7] Een dergelijke behandeling van autochtone Nederlanders door overheidsinstellingen is absoluut ondenkbaar. En deze behandeling van mensen in de voor hun moeilijkste periode van hun leven zou net zo ondenkbaar zijn geweest waren asielzoekers niet een minderheid geweest binnen beide de samenlevingen en waren asielzoekers stemgerechtigd geweest binnen deze samenlevingen – het probleem van de tirannie van de meerderheid respectievelijk de samenstelling van het démos in actie.

Betreffende het idee van de meerderheid regeert, feitelijk gezien is dit niet een realiteit in de meeste democratieën. Ten eerste, in de meeste Europese landen bestaat er niet een partij die er op kan bogen een meerderheid van kiezers achter zich te hebben gekregen. De meeste Europese landen worden daarom geregeerd door coalities van politieke partijen. Zoals in Nederland en België probeert de partij die de meeste stemmen heeft gekregen tijdens de verkiezingen een regering te vormen door samen te werken met kleinere, andere partijen. Om partijen te bewegen tot samenwerken moeten concessies gedaan worden door de grote partij en moeten bepaalde plannen en ideeën van de kleinere partijen – plannen die enkel een minderheid van kiezers achter zich hebben gekregen tijdens de verkiezingen – opgenomen worden in het regeringsbeleid. En dus bevat het regeringsbeleid enkel maatregelen en plannen waar een minderheid van kiezers zich in kan vinden. De realiteit in de democratie is dus dat een minderheid regeert.

Hiernaast, om überhaupt ideeën en maatregelen op de politieke agenda te krijgen en onder de aandacht van het brede publiek, is een grote mate van arbeid en organisatie nodig. Dit is de reden voor het bestaan van de lobbygroepen in Den Haag, Brussel en alle andere regeringssteden in de wereld, organisaties die zich bezig houden met het vertegenwoordigen van de belangen van bepaalde groepen in de samenleving. Zo bijvoorbeeld MKB-Nederland, de lobbygroep voor het midden- en kleinbedrijf; het BSDI, een van de lobbygroepen van de Belgische wapenindustrie; het CIDI, de lobbygroep van de staat Israël in Nederland; of het AIPAC, het American Israel Public Affairs Committee, de superinvloedrijke lobbygroep in Washington (“America’s Pro-Israel Lobby” zo valt te lezen op hun website[8]). Een kenmerk van lobbygroepen is dat zij in de meeste gevallen slechts kleine belangengroepen vertegenwoordigen, om de doodeenvoudige reden dat enkel kleine groepen in staat zijn zich zodanig te organiseren dat zij tot de oprichting van een lobbygroep kunnen komen. Voor grote groepen is het vele malen moeilijker om samen te komen en te beslissen welke belangen bij de overheid nagestreefd zullen worden, wie het lobbywerk zal gaan verrichten, et cetera. Enkel voor kleine groepen met precieze doelstellingen is dit een mogelijkheid. Ook vanwege dit feit, omdat het uiteindelijk de lobbygroepen zijn die de publieke opinie bewerken en die bepaalde onderwerpen op de publieke agenda terecht doen komen (of dit juist voorkomen), moet men eerlijkheidshalve erkennen dat in de realiteit niet de meerderheid van mensen regeert, maar integendeel juist de minderheid.

De politieke agenda wordt dus feitelijk bepaald door machten buiten het volk, maar net zo wordt publieke opinie beïnvloedt en bewerkt door machten buiten het volk. De media is in handen van slechts een kleine groep mensen, wiens politieke voorkeur en relaties tot de macht bekend zijn, en die in sommige gevallen zelf tot politicus overgegaan zijn. In Italië beheerst premier Berlusconi de media. Zijn Finivest onderneming bezat begin 2005 50.7% van de aandelen van Mediaset, de private media onderneming die concurreert met de RAI zenders (de staatsmediazenders) door middel van kanalen als Canale 5, Italia 1 en Retequattro. Door middel van Mediaset bindt Berlusconi iedere dag 45% van alle televisiekijkers aan zich, en door middel van staatszender RAI – waarover hij als premier van Italië tevens regeert – wordt de rest van televisiekijkend Italië bereikt. In de Verenigde Staten weigerde de Disney Corporation haar dochteronderneming Miramax toestemming om de film “Fahrenheit 911” van Michael Moore uit te brengen, bang als Disney was dat de kritische beschouwing van de regering Bush in de film de belastingvoordelen aan haar gegeven door de Amerikaanse regering in gevaar zou brengen. Disney is tevens eigenaar van een van de vier grote televisiezenders in Amerika, ABC. General Electric is in de Verenigde Staten eigenaar van televisiezenders NBC (de tweede van de 4 grote zenders in de Amerika), CNBC en MSNBC onder andere. De News Corporation van Rupert Murdoch bezit in de Verenigde Staten FOX (de 3e van de 4 grote zenders in de Amerika), en Time Warner bezit ABC (de 4e van de 4 grote zenders in de Amerika) en CNN. Dit betekent dat in de Verenigde Staten feitelijk al de mainstream nieuwsvoorziening in handen is van slechts 4 ondernemingen. Disney liet met het voorbeeld van “Fahrenheit 911” al zien dat haar belangen niet liggen bij een eerlijke nieuwsvoorziening die al de verschillende meningen en opinies in ogenschouw neemt. De News Corporation van Rupert Murdoch is verklaard supporter van George W. Bush. En General Electric bezit naast haar televisiekanalen tevens verscheidene bedrijven in de militaire industrie die op grote schaal produceren voor het Amerikaans leger. Weinig verwonderlijk dan ook is de constatering van mediawatchers FAIR (Fairness and Accuracy in Reporting), dat zich onder de bijna 400 interviews die uitgezonden werden op de bovengenoemde zenders, die tezamen ruim 90% van kijkers in Amerika bedienen, in de twee weken voor en twee weken na Colin Powell’s speech voor de Verenigde Naties om een oorlog met Irak te rechtvaardigen, slechts drie tegenstanders van de oorlog in Irak bevonden. Oftewel meer dan 99% van de meningen geuit door de media was voor de oorlog. Valt misschien nog te vermelden dat onderwijl Michael Powell, Colin Powell’s zoon, als lobbyist voor de mediaconglomeraten in Washington aan het lobbyen was voor beëindiging van restricties op eigendom van televisiezenders en kranten. [9]

De situatie in de democratieën in de wereld is dus dat een select gezelschap van individuen / groepen de politieke agenda bepaalt, en dat een select gezelschap van media ondernemingen vervolgens het publiek van informatie voorziet betreffende de punten op deze agenda, altijd informatie in lijn met een specifieke visie op het onderwerp onder discussie. Dat het volk in sommige gevallen hierna langs referendum haar stem mag laten horen is aardig, maar feitelijk irrelevant. Wat voor nut heeft kiezen indien slechts een mening bestaat?

Veel vaker nog dan dat referenda worden georganiseerd doen de democratische verkozen overheden gewoon wat ze zelf willen – zelfs wanneer, of juist wanneer publieke opinie tegen haar beleid gekant is. Voorbeelden van situaties waarin centrale overheden beslissingen hebben genomen die strijdig waren met de publieke opinie zijn eenvoudigweg te veel voorkomend om hier nog een opsomming te geven. Met andere woorden, in de praktijk doet de mening van het volk er niet echt toe. Veelal wordt dergelijk gedrag van overheden gerechtvaardigd door te stellen dat een regering een leidinggevende, paternalistische rol te spelen heeft. Maar dit zijn opvattingen die niet voor de democratie spreken maar ertegen, en die aangeven dat democratie als idee de mensen die haar propaganderen niet werkelijk overtuigd heeft. Een paternalistische overheid, namelijk, oftewel een overheid die bepaald wat goed is voor het volk en aan deze haar beleid oplegt als een vader die het beste weet wat goed is voor zijn kind, is contradictoir aan het idee van “voor het volk, door het volk, van het volk”. Onder dit idee, immers, heeft een overheid enkel als taak het ten uitvoer brengen van het beleid gewenst door het volk, niet het bepalen van het beleid voor haar volk. Toch is dit de werkelijkheid van democratie geworden. Wanneer president George W. Bush aangeeft dat democratie naar zijn mening niet is dat het volk zich overal mee mag bemoeien, maar dat het volk periodiek een mandaat afgeeft, dan geeft hij dit perfect weer. Maar dit is niet democratie, dit is een systeem van gekozen dictator.

Ten slotte, eerlijkheid gebied te zeggen dat democratie niet bestaat en nooit bestaan heeft, in geen enkele van de landen die zich democratisch noemen. De communistische staten van weleer noemden zichzelf democratisch, zoals de Deutsch Democratische Republiek (DDR) Oost-Duitsland. Maar niemand vandaag de dag die in deze landen werkelijk voorbeelden van de democratie ziet, omdat effectief de staat bepaalde hoe de mensen behoorden te kiezen wanneer hen om een keuze gevraagd werd. Maar dit is net zo in de westerse democratieën. Artikel 1 van de grondwet van de Verenigde Staten stelt “Al de wetgeeflijke macht hierin (de Verenigde Staten, red) zullen gevestigd zijn binnen het Congres der Verenigde Staten, welke zal bestaan uit een Senaat en een Huis van Afgevaardigden.” Artikel 2.1 stelt “Het Huis van Afgevaardigden zal bestaan uit leden verkozen ieder tweede jaar door het volk…” Artikel 20 van de grondwet van Duitsland stelt “De Federale republiek Duitsland is een democratische en sociale federale staat”. En artikel 1 van het handvest van de AIVD, de geheime politie van Nederland, geeft haar als taak “Bescherming van de democratische rechtsstaat.” Met andere woorden, de democratie van de Verenigde Staten en Duitsland is grondwettelijk verankerd, en in Nederland kent de politie een speciale eenheid wiens werk het is iedere niet-democratische beweging te stoppen. Dus als 51% van het volk een staatsvorm wil anders dan de democratie, dan mag dit niet. En als 99,99% van het volk eenandere staatsvorm wil, dan mag dit nog steeds niet. Wat dit betekent is dat het volk niet de absolute soevereiniteit bezit, zoals de democratie voorschrijft zou moeten. De fundamentele keuze, namelijk betreffende de te hanteren staatsvorm, die is voor het volk gemaakt. Oftewel, de het democratisch ideaal van “voor het volk, door het volk, van het volk” kent geen realiteit in de wereld. De democratie bestaat niet.

________________________________________

[1] Uwe Bekker: “Europese Democratieën: Vrijheid, Gelijkheid, Solidariteit en Soevereiniteit in de Praktijk”, 1999, Het Spinhuis

[2] Fareed Zakaria: “The future of freedom”, 2003, W.W. Norton & Company

[3] Zie ook Expliciet Magazine 21: “Kritiek op het idee van persoonlijke vrijheid”, www.expliciet.nl

[4] Karl Popper: “Alles Leben ist Problemlösen”, 1994, Piper Verlag München

[5] Voorbeeld ontleend aan Paul Treanor

[6] “Kamer dwingt Verdonk tot stop uitzettingen Kongo”, De Volkskrant, 23 juni 2005, www.volkskrant.nl

[7] “IND slaat vonissen rechter in de wind”, NRC Handelsblad, 4 juli 2005, www.nrc.nl

[8] www.aipac.org

[9] Amy & David Goodman: “Why Media Ownership Matters”, The Seattle Times, 3 april 2005, www.seattletimes.nwsource.com

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to top button