Al-hukm us-shar’i (goddelijke oordeel) is de uitspraak van de Wetgever met betrekking tot de handelingen van mensen. Zo wordt al-hukm us-shar’i vastgesteld aan de hand van het bewijs van de uitspraak; en het wordt geïdentificeerd door het begrijpen van de betekenis van de uitspraak. De uitspraak van de Wetgever is dat wat voorkomt in de Kitab (Koran) en Sunnah (overleveringen), met bevelen en verboden. Daarom hangt het begrip van de hukm shar’i af van het begrijpen van de Kitab en Sunnah, want zij zijn de oorsprong van de wetgeving en de bron van ahkam (oordelen).
Het is echter niet zo dat elke spraak van de Wetgever moet worden uitgevoerd en dat er een straf is voor het nalaten ervan; of dat het verboden is om het uit te voeren en dat er een straf staat op het wel doen ervan. Dit hangt af van het type spraak. Daarom is het een zonde en onbeleefdheid tegenover de religie van Allah (swt) dat iemand haastig verkondigt dat iets verplicht (fard) is, alleen maar omdat hij een vers of een hadith heeft gelezen dat wijst op het verzoek om het te doen; of dat iemand haastig een fatwa (juridisch oordeel) geeft dat iets verboden (haram) is, alleen maar omdat hij een vers of een hadith heeft gelezen dat wijst op het verzoek om het te vermijden.
De moslims worden tegenwoordig geplaagd door veel mensen die zich haasten om zaken halal (toegestaan) en haram (verboden) te verklaren, alleen door het lezen van het bevel of het verbod in een vers of een hadith. Vaak zijn deze mensen van degenen die denken het te hebben begrepen voordat ze het daadwerkelijk begrijpen, en zelden zijn ze van degenen die de betekenis van de wetgeving (tashree’) begrijpen. Daarom is het noodzakelijk om het type uitspraak van de Wetgever te begrijpen voordat men een mening geeft over het type hukm shar’i. Met andere woorden, het is noodzakelijk om de betekenis van de hadith of het vers op wetgevende wijze te begrijpen, en niet alleen taalkundig, zodat de moslim niet vervalt in de fout om te verbieden wat Allah (swt) heeft toegestaan en toe te staan wat Allah (swt) heeft verboden.
De uitspraak van de Wetgever wordt begrepen aan de hand van de tekst en de bijbehorende aanwijzingen (qaraa’in) die de betekenis van de tekst bepalen. Het is niet waar dat elk bevel (amr) duidt op een verplichting, en evenmin geeft elk verbod aan dat iets verboden is. Dit komt doordat het bevel (amr) voorkeur (nadb) of toestemming (ibahah) kan betekenen; en het verbod kan ook afkeuring (karahah) betekenen.
Wanneer Allah (swt) zegt: “Strijd tegen degenen…” [TMQ At-Tauba:29], beveelt Hij Jihad. Het bevel in dit vers is een verplichting (fard), waar Allah (swt) vervolging voor doet bij verzuim ervan. De verplichting komt echter niet alleen voort uit het bevel zelf. Het komt veeleer voort uit andere aanwijzingen (qaraa’in) die aangeven dat dit bevel een beslissend verzoek is om de handeling uit te voeren.
Deze betekenis is te vinden in andere teksten, zoals Zijn (swt) uitspraak in een ander vers: “Als jullie niet optrekken, zal Hij jullie bestraffen met een pijnlijke bestraffing.” [TMQ At-Tauba:39]
En wanneer Hij (swt) zegt: “Kom niet in de buurt van overspel (zina).” [TMQ Al-Israa:32], verbiedt Hij overspel.
Het verbod in dit vers is een verbod op overspel, waar Allah straf voor geeft bij het plegen ervan. De vaststelling dat het haram is, komt echter niet alleen voort uit de vorm van het verbod. Het komt veeleer voort uit andere aanwijzingen (qaraa’in) die aangeven dat dit verbod een beslissend verzoek is om de handeling te vermijden. Deze aanwijzing (qareena) is te vinden in andere teksten, zoals Zijn (swt) uitspraak in hetzelfde vers: “Voorwaar, het is een gruweldaad en een slechte weg.” [TMQ Al-Israa:32]
En Zijn (swt) uitspraak in een ander vers: “De overspeler en de overspeelster, gesel elk van hen met honderd slagen.” [TMQ An-Nur:2]
Wanneer de Boodschapper van Allah (saw) zegt: “Het gezamenlijke gebed (salat ul-Jama’ah) is beter dan het individuele gebed met zevenentwintig graden.”, beveelt hij het gezamenlijke gebed, ook al komt het verzoek niet in de vorm van een bevel (amr). Wanneer hij (saw) ook zegt: “Ik verbood jullie om de graven te bezoeken. Kijk, ga ze bezoeken.”, beveelt hij het bezoeken van graven. Dit bevel of verzoek in deze twee ahadith is echter mandub (aanbevolen) en niet fard (verplicht). Het feit dat het mandub is, komt voort uit andere aanwijzingen (qaraa’in), zoals zijn (saw) stilzwijgen (sukut) over sommige mensen die individueel baden, en zijn (saw) stilzwijgen (sukut) over sommige mensen die de graven niet bezochten. Dit duidt erop dat het een onbeslist verzoek is.
En wanneer de Boodschapper (saw) zegt: “Degene die welvarend is en niet trouwt, hij is niet een van ons.” En wanneer we het verbod van de Profeet (saw) op ascetisme (tabattul) lezen, dat wil zeggen het zich onthouden van het huwelijk in de hadith van Samrah: “De Profeet (saw) verbood ascetisme.”, dan zien we dat de Profeet (saw) het zich onthouden van het huwelijk verbiedt voor de welgestelde persoon in de eerste hadith, en hij verbiedt het zich onthouden van het huwelijk op absolute wijze in de tweede hadith. Dit betekent echter niet dat het ongehuwd blijven op absolute wijze (de onbeperkte onthouding van het huwelijk) haram is. Dit verbod geeft veeleer aan dat het afgeraden (makruh) is en niet haram.
Het feit dat het alleen makruh is, komt voort uit andere aanwijzingen (qaraa’in), zoals het stilzwijgen (sukut) van de Profeet (saw) over sommige rijke mensen wanneer hij (saw) wist dat ze niet getrouwd waren, en zijn (saw) stilzwijgen over sommige metgezellen wanneer ze niet trouwden.
En wanneer Hij (swt) zegt: “Maar wanneer jullie de staat van bedevaart hebben verlaten, ga dan jagen (als je wilt).” [TMQ Al-Maidah:2]
“Als het (vrijdag)gebed is afgelopen, verspreid je dan op aarde.” [TMQ Al-Jumua:10]
Daarom hangt het begrijpen van het type hukm (bevel) af van het begrijpen van de tekst op een wetgevende (tashree’i) manier, door de tekst te verbinden met de betekenissen (qaraa’in) die de betekenis van de uitspraak in de tekst verklaren. Hieruit blijkt dat de ahkam shari’ah van verschillende typen zijn.
Beveelt Hij (swt) het jagen na het opheffen van de ihram (toestand van de hadj), en beveelt Hij het verspreiden (op aarde) na het (vrijdag)gebed. Dit bevel duidt echter niet op het verplicht zijn van jagen na het opheffen van de ihram (rituele consecratie) en het is ook niet mandub (aanbevolen); het duidt veeleer op het mubah (vrijgelaten) zijn ervan. Het feit dat het mubah is, komt voort uit een andere aanwijzing (qareenah), namelijk dat Allah (swt) beval om te jagen na de ihram (rituele consecratie) terwijl Hij het ervoor verbood. Hij (swt) beval ook om zich te verspreiden (op aarde) na het vrijdaggebed nadat Hij het tijdens het vrijdaggebed verbood. Die betekenis (qareenah) duidde erop dat dit bevel bedoeld was voor ibahah (vrijgelaten). Dus het jagen in dit geval en het verspreiden in dat geval zijn mubah.
Uit het onderzoek van alle teksten en alle ahkam blijkt dat de ahkam shari’ah vijf typen zijn. Fard (verplichting), haram (verbod), mandub (aanbevolen), makruh (afgeraden) en mubah (vrijgelaten). Elk van deze ahkam heeft zijn eigen regels en principes, en elk van hen heeft zijn eigen manier om vast te stellen of het van toepassing is of niet.
Daarom is het voor het vaststellen van het type hukm sharee’ah noodzakelijk om de tekst te verbinden met de aanwijzingen (qaraa’in) die de betekenis van de uitspraak in de tekst verklaren, zodat men niet in de fout vervalt om te verbieden wat Allah (swt) heeft toegestaan, of toe te staan wat Hij (swt) heeft verboden.