Oesoel

Kritiek op het moderne idee van de Maqaasid van de Sjarie’a en het gevaar ervan

Door de migratiestroom van grote getallen arbeidsmigranten vanuit het Midden-Oosten en Azië richting westerse landen in de vorige eeuw, werden westerse bevolkingen gedwongen samen te leven met een nieuwe grote groep mensen waarvan de religie en cultuur hen vreemd was. Namelijk het leeuwendeel van deze migranten droeg het islamitische credo (‘aqieda) als visie op het leven terwijl in het Westen er de seculier kapitalistische ideologie aangehangen werd waarvan velen de Christelijke religie aanhingen. Aanvankelijk was het idee de migranten tijdelijk te laten verblijven en zodra het economisch probleem was opgelost werd verwacht dat zij weer huiswaarts zouden gaan. Echter de meeste migranten zijn gebleven waarop er gezinshereniging plaatsvond en inmiddels deze islamitische gemeenschap van migranten alweer een derde en vierde generatie van nakomelingen gevormd heeft. De islamitische gemeenschappen begonnen steeds meer wortel te schieten en de leden hiervan verwerden tot gevestigde burgers met een islamitische identiteit. Vanwege de behoefte deze identiteit in het dagelijks leven tot uiting te brengen begonnen de gemeenschappen scholen, moskeeën en zelfs begraafplaatsen op te richten. Vooral vanuit de tweede en derde generatie begon de islamitische identiteitsvorming steeds sterker te worden waardoor de wens om als voorbeeldig moslim te leven toenam. Omdat het islamitische credo verschilt van het westerse kapitalistische credo en daardoor ook de maatstaven en gedragingen, begon er wrijving te ontstaan tussen de leefwijze van de praktiserende moslims en niet-moslims. Islam verbiedt bijvoorbeeld het nemen van rentedragende leningen, het nemen van verzekeringen en verplicht de moslimvrouw de gimaar en djilbaab te dragen in het openbare leven. Hierdoor ontstonden er problemen welke opgelost dienden te worden. Een moslim welke niet genoeg geld had om een huis te kopen zou, wanneer hij zich strikt aan de islamitische wetgeving zou houden, onmogelijk een huis kunnen kopen vanwege de rentedragende hypotheken. Moslimvrouwen werden geweigerd bij sollicitaties vanwege het dragen van islamitische kledij. Moslimmannen werden ontslagen omdat ze gedurende werktijd naar het vrijdagsgebed wilden of nooit aanwezig waren op sociale borrels.

Vanwege deze problemen hebben hedendaagse islamitische geleerden zich over deze kwesties gebogen en bepaald dat op basis van de doelstellingen (maqaasid) van de sjar’iyya men wel recht zou hebben op een hypotheek, vrouwen in bovenstaande gevallen geen hoofddoeken hoeven te dragen en moslimmannen het vrijdagsgebed zouden mogen missen.

De grote vraag is: In hoeverre klopt de redenering van maqaasid welke deze geleerden gebruiken om zaken die normaal haraam zijn halaal te verklaren? In dit artikel wordt er antwoord gegeven op deze vraag en besproken welke politieke doelen achter dit idee schuilen.

De definitie van maqaasid oesj sjari’yya

Maqaasid oesj sjari’yya is een samenstelling van twee woorden (moerakkab idaafie) welke tezamen een specifieke betekenis vormen.

Het woord maqaasid (مَقاصِدُ) is een meervoudsvorm in het Arabisch van het woord maqsad wat bestaat uit de stamletters qaaf- saad- daal (ق ص د), wat in taalkundige zin betekent: ‘gemiddeld1’ , ‘richting/doel’ ‘breken2’ ‘gevuld3’ . Vanuit haar oorsprong in de Arabische taal wordt hiermee richting en doel bedoeld. De letterlijke vertaling zou dus de ‘doelstellingen van de sjarie’a’ mee bedoeld. Sjarie’a wordt in deze context niet de sjarie’a zelf bedoeld omdat het verstandelijk onmogelijk is voor de sjarie’a om doelstellingen hebben. Veeleer is de betekenis hier dat dit de doelstellingen zijn afkomstig van de Sjaar’ie (Wetgever).

Voor wat betreft de terminologische betekenis, opvallend is dat geen van de klassieke geleerden zoals Imaam Al Ghazaalie4 of Imaam Asj Sjaatibie5 , welke over dit onderwerp hebben geschreven een definitie aan de maqaasid oesj sjarie’a hebben gegeven. Echter in hun boeken Al Moestasfaa en Al Moewaffaqaat wordt er direct overgegaan op de indeling van de maqaasid asj sjari’yya. Daarentegen hebben moderne geleerden wel definities gegeven zoals de volgende.

Al Faasie6 : “Hetgeen bedoeld wordt met de doelstellingen van de sjarie’a is: ‘Haar doel en geheimen welke de Wetgever heeft neergelegd bij elk oordeel van haar oordelen.’”7

Ar Raisoenie8 : “De doelstellingen van de sjarie’a zijn de doelen de sjarie’a heeft neergelegd zodat de belangen van de dienaren verwezenlijkt kunnen worden.”9

De meest bekende klassieke geleerden die op chronologische volgorde hebben geschreven over de maqaasid zijn Imaam oel Haramain Al Djoewainie10 in zijn Al Boerhaan, Hoedjatoel Islaam Al Ghazaalie in zijn Al Moestasfaa, Soeltaan oel ‘oelamaa Izz oed Dien bin Abd is Salaam11 in zijn Qawaa’id oel ahkaam fie islaah il anaam, Ibn Taymiyya12 in zijn Madjmoe’ al fataawa en Asj Sjaatibie in zijn Al Moewaafaqaat.

Vanonder de moderne geleerden die bekend zijn geworden met betrekking tot dit onderwerp zijn Taahir bin ‘Asjoer, Al Boetie, Al Faasie, Ar Raisoenie, Al Qardaawie en in het bijzonder An Nabhaanie die in zijn boek Sjachsiyya toel Islamiyya vol. 3 een kritiek heeft geschreven over het moderne gebruik van de maqaasid als redenen van wetgeving.

Het verwerven van belangen/voordelen en het vermijden van schadelijke zaken (djalb oel masaalih wa dar’oel mafaasid)

De basisaanname welke als fundament vormt voor de maqaasid zelf is dat Allah (swt) geen zaken verricht welke zonder nut zijn. Al zijn handelingen zijn gebaseerd op wijsheid13 omdat het tegenovergestelde in strijd zou zijn met de goddelijke teksten waarover wordt gesproken dat één van de eigenschappen van Allah is dat Hij Alwijs (Al Hakiem) zou zijn. Allah (swt) zegt:

أَفَحَسِبْتُمْ أَنَّمَا خَلَقْنَاكُمْ عَبَثًا وَأَنَّكُمْ إِلَيْنَا لَا تُرْجَعُونَ

“Denken jullie dat wij jullie voor niets hebben geschapen en dat jullie niet naar ons terug zullen worden gebracht?” (Zie VBK soera Moe’minoen, vers 115)

Daarom is de conclusie van sommige geleerden dat de goddelijke oordelen van de sjarie’a altijd neergelegd zijn met een reden (‘illa114). Eén van deze ‘illal (mv. ‘illa), naar hun mening, is dat de sjarie’a in het algemeen naar de mensheid toegezonden is ter verwerving van de belangen/voordelen en het vermijden van schadelijke zaken (djalb oel masaalih wa dar’ oel mafaasid). Ofwel dit is het doel van de sjarie’a. Dit doel is volgens hen bewezen op basis van drie manieren:

1. Rationeel bewijs. Allah (swt) is Meest Rechtvaardig (Al ‘Aadil) en Alwijs (Al Hakiem) en daarom zullen Zijn wetten altijd leiden tot wat goed en van voordeel is voor Zijn dienaren en niet leiden tot wat slecht of schadelijk is;
2. Tekstueel bewijs. Inductie (istiqraa’15) van de goddelijke teksten toont aan dat in het algemeen kan worden gezegd dat de sjarie’a is neergezonden ten voordele van de dienaren en dient om het schadelijke te vermijden;
3. Consensus (Idjmaa’) van de jurisprudenten (foeqahaa).

Teksten die worden gebruikt zijn bijvoorbeeld:

وَمَا أَرْسَلْنَاكَ إِلَّا رَحْمَةً لِلْعَالَمِينَ

“En Wij hebben jou niet gezonden behalve als Genade voor de Werelden” (Zie VBK Al Anbiyaa, vers 108)

En:

وَنُنَزِّلُ مِنَ الْقُرْءَانِ مَا هُوَ شِفَاءٌ وَرَحْمَةٌ لِلْمُؤْمِنِينَ

“En Wij zenden van de Koran wat een genezing en genade is voor de gelovigen” (Zie VBK Al Israa, vers 82)

De Profeet (saw) en de Koran worden omschreven als genade en genezing voor de werelden. Met andere woorden, Islam is een genade en genezing voor de werelden. Dit betekent op zijn beurt (dalaalatoel iltizaam) dat Islam en alles wat hieruit voortvloeit zoals de sjarie’a voordelen verwerven voor de mensen en schadelijkheden vermijden. Naast deze verzen worden tal van andere verzen gebruikt waardoor men op basis van deductie constateert dat Islam op basis van zekerheid (yaqien) de reden waarom de sjarie’a bestaat is vanwege al djalb oel masaalih wa dar’oel mafaasid.

Dit grote algemene doel van djalb oel masaalih wa dar’ oel mafaasid dat de sjarie’a nastreeft kan worden opgedeeld in verschillende subdoelen en vanuit hier ontspringt het idee van maqaasid oesj sjarie’a.

De doelstellingen van de maqaasid oesj sjarie’a , waarmee de belangen worden verworven en de schadelijkheden uit de weg worden gegaan, worden als volgt opgedeeld:

1. Noodzakelijkheden (daroeriyaat) welke er bij het merendeel van de geleerden zich tot vijf beperken op basis van dat er een consensus zou zijn van alle religies en wetgevingen van de mensheid en dat er hiervoor zware vastgestelde straffen (hoedoed) worden opgelegd indien ze overtreden worden zoals de doodstraf bij afvalligheid of de amputatie van de hand bij stelen. De theorie zegt dat indien deze noodzakelijkheden niet gewaarborgd zouden worden dit zal leiden tot dood, verderf en chaos in de samenleving. Deze zijn: De bescherming van de:

a. Ziel (nafs);
b. Eigendom (maal);
c. Godsdienst (dien);
d. Verstand (‘aql);
e. Nageslacht (nasl).

Sommige geleerden beweren dat er nog een zesde hieraan toegevoegd zou kunnen worden en dat is de waarborging van de eer (‘irdh). Een voorbeeld hiervan is het verbod op alcohol of het onrechtmatig doden van mensen. Al deze maqaasid zouden worden gewaarborgd door alle religies en levensovertuigingen in de wereld.

2. Behoeften (haadjiaat). Dit zijn de zaken indien dit niet gewaarborgd wordt dan zal dit leiden tot moeilijkheden en schade in de samenleving.

Een voorbeeld hiervan zijn de verlichtende oordelen zoals dat het toegestaan is voor de reiziger of de zieke zijn vasten in de maand van Ramadan te verbreken.

3. Verfraaiingen (tazjien). Dit zijn de zaken die behoren tot de verfraaiing van zaken.

Een voorbeeld hiervan is het bedekken van de ‘auwra16 of tonen van goed gedrag.

Hoe worden de maqaasid hedendaags door sommige geleerden toegepast?

Voornamelijk moderne geleerden nemen de maqaasid als reden van wetgeving (‘illa). Dit betekent dat het goddelijk oordeel verandert wanneer een maqsad van de maqaasid in het geding komt omdat dit niet hetgeen is wat Allah (swt) bedoeld heeft met het goddelijk oordeel. Bijvoorbeeld wanneer een alleenstaande gescheiden moslimvrouw problemen krijgt op het werk vanwege haar hoofddoek, welke Allah op haar verplicht heeft gesteld, dan is het haar toegestaan volgens deze geleerden om haar hoofddoek af te doen aangezien het een behoefte (haadjieyya) is van haar om rond te komen en haar kinderen te voeden. Hetzelfde geldt wanneer een moslim in het Westen graag in een huis zou willen wonen maar op dat moment geen huis kan krijgen behalve door te kopen middels een hypotheek wat rente bevat, waarvan het nemen en geven van rente één van de hoofdzonden (kabaa’ir) is in Islam. Ook hier is het volgens deze geleerden de bedoeling dat de moslim niet dergelijke ontberingen zou moeten ondergaan en op basis van de maqaasid zou het daarom wel toegestaan moeten zijn voor de moslim om een rentedragende hypotheek af te sluiten.

Kritiek op de hedendaagse onjuiste toepassing van de maqaasid

Geen onderscheid tussen het ‘aqieda en fiqh tussen de Wijsheid van Allah en Zijn oordelen

Eerder is reeds uitgelegd dat er drie vormen van bewijsvoering worden aangedragen dat de sjarie’a is gekomen voor de voordelen van de dienaren en het verwijderen van schadelijkheden (djalb al masaalih wa dar’a oel mafaasid). Het eerste betrof het rationele bewijs dat Allah (swt) Alwijs en Meest rechtvaardig is en zijn daden daarom altijd gebaseerd zijn op wijsheid en rechtvaardigheid en niet op onwetendheid of slechtheid en schadelijkheid.

Dat Allah (swt) Alwijs is en met wijsheid handelt is een gescheiden onderwerp van het onderwerp; het begrip van de sjarie’a teksten. Het eerste heeft namelijk te maken met geloofszaken (‘aqieda) wat altijd honderd procent zeker (yaqien) dient te zijn terwijl het tweede te maken heeft met fiqh wat gebaseerd is op het meest waarschijnlijke (dhann). Dit zijn twee totaal verschillende wetenschappen welke gescheiden zijn van elkaar; de wetenschap van Tawhied (Allah’s éénheid en eigenschappen) en de wetenschap van fiqh. Het geloven dat Allah Alwijs (Hakiem) of Meest Rechtvaardig (‘Aadil) is verplicht op basis van de goddelijke teksten. Echter dit betekent niet dat hieruit automatisch dient voort te vloeien dat de sjarie’a in het algemeen en specifiek in zijn oordelen gebaseerd is op het verwerven van belangen/voordelen en het vermijden van schadelijkheden. Er is een groep bij de geleerden van tawhied waarbij de één van mening is dat Allah’s handelingen altijd redenen (‘illal) moeten hebben terwijl weer een andere groep waaronder Fagr oed dien ar Raazie van mening is dat Allah’s handelingen niet persé een ‘lla hoeven te hebben op basis van het vers:

لا يسئل عما يفعل

“Hij wordt niet ondervraagt over wat Hij doet…”(Zie VBK soera Al Anbiejaa’, vers 23)

Dit is puur een theologische discussie over Allah’s eigenschappen en heeft niets te maken met de ‘illa in de goddelijke wetgeving. De kwestie van ‘illa in de goddelijke wetgeving gaat over het begrijpen van de goddelijke teksten die te maken hebben met de handelingen van de mens en niet over de handelingen van Allah of deze wel of geen ‘illa bevatten wat gaat over Zijn eigenschappen. Vanuit de basis is dus het koppelen van Allah’s eigenschappen aan goddelijke wetgeving onjuist (baatil).

Geen onderscheid tussen wijsheid (hikma) en reden tot wetgeving (‘illa)

Het tweede bewijs wat werd gegeven was doormiddel van tekstueel bewijs; deductie (istiqraa’) van de goddelijke teksten. Uit de verzen en ahadieth die worden gebruikt om dit te ondersteunen kan geen ‘illa van wetgeving van worden begrepen maar eerder de resultaten. Aldus wanneer Allah (swt) zegt:

وَمَا أَرْسَلْنَاكَ إِلَّا رَحْمَةً لِلْعَالَمِينَ

“En Wij hebben jou niet gezonden behalve als Genade voor de Werelden” (Zie VBK Al Anbiyaa, vers 108)

En:

وَنُنَزِّلُ مِنَ الْقُرْءَانِ مَا هُوَ شِفَاءٌ وَرَحْمَةٌ لِلْمُؤْمِنِينَ

“En Wij zenden van de Koran wat een genezing en genade is voor de gelovigen” (Zie VBK Al Israa, vers 82)

Dan duiden deze verzen in de Arabische op hetgeen de Wetgever als maqsad heeft gesteld van de Boodschap van de Koran als een Genade en Genezing, en dit is hetgeen voortvloeit uit haar praktische toepassing in de realiteit. Deze verzen dienen begrepen te worden als de verzen:

فَالْتَقَطَهُ ءَالُ فِرْعَوْنَ لِيَكُونَ لَهُمْ عَدُوًّا وَحَزَنًا

“De familie van Fir’aun pikten hem (Moesa) uit (de rivier) opdat hij een vijand en verdriet voor hen zou worden” (Zie VBK soera Al Qasas, vers 8)

Het woord ‘opdat’ in dit vers is geen harf oel ‘illa maar duidt op de betekenis ‘ten einde’. Uit dit vers kan niet begrepen worden dat de reden waarom de familie van Fir’aun hem oppikte uit de rivier de Nijl was omdat ze wilden dat hij een vijand en verdriet voor hen zou zijn. Echter, de juiste betekenis is dat hij uiteindelijk hun vijand zou zijn.

Een ander voorbeeld is het vers:

وَمَا خَلَقْتُ الْجِنَّ وَالْإِنْسَ إِلَّا لِيَعْبُدُونِ

“En ik heb de mens en de djinn slechts geschapen opdat zij Mij aanbidden” (Zie VBK soera Ad Dhaariyaat, vers 56)

Ook uit dit vers kan niet begrepen worden dat de reden voor de schepping van de mens en de djinn was omdat zij enkel Allah zouden aanbidden. Indien dit het geval zou zijn, dan zou het betekenen dat Allah geen controle heeft over Zijn eigen schepping omdat de realiteit aantoont dat niet iedereen van de mens en de djinn Hem aanbidt. Echter, de juiste betekenis van ‘opdat’ in dit vers is, ‘ten einde’, ofwel het doel is dat zij Hem aanbidden’.

Er is echter niets in de teksten wat erop duidt dat Genade en Genezing de redenen zijn geweest voor de neerzending van de sjarie’a noch dat deze resultaten te allen tijde tot stand zouden komen. Dit komt omdat er mensen zijn die deze boodschap afwijzen en omdat er samenlevingen zijn die haar afwijzen en niet implementeren maar slechts (gedeeltelijk) uitproberen en daarom wordt het einddoel of de genade omwille waarvan de boodschap gezonden is, niet altijd behaald.

De sjarie’a is dus gezonden om als genade voor de situatie van de mens omdat het de problemen van de mens oplost en er is niets in deze aaja en andere aajaat wat erop duidt dat ze verordend is vanwege het feit dat ze een genade is in al haar oordelen voor de mens en dat men hiermee kan zeggen: ‘Islam is een genade dus geweld en oorlog horen niet bij Islam’.

Verder is de stelling dat geweld niet hoort bij Islam omdat Islam genade betekent tegenstrijdig aan het fundament van maqaasid zelf omdat bijvoorbeeld de vijf daroeriyaat welke gewaarborgd dienen te worden in Islam geëxtraheerd zijn uit de strenge straffen die worden gegeven aan de overtreder van deze daroeriyaat. Ar Raisoenie zegt in zijn Madgal Maqaasid Asj Sjarie’a op pagina 64:

“Hetgeen de enorme belangrijkheid van deze vijf belangenprincipes (de daroeriyaat) is dat de sjarie’a de zwaarste straffen heeft verordend op degene die deze overtreedt en dit zijn de straffen die ook wel ‘hoedoed’ worden genoemd en deze zijn: ‘De straf voor de afvallige, diefstal, overspel, nuttiging van alcohol en vergelding voor het doden van een persoon.”

En deze zwaarste straffen zijn bijvoorbeeld, steniging, zweepslagen, amputatie van de hand en de doodstraf.

Dat de sjarie’a doelstellingen bevat is correct en duidelijk waarneembaar vanuit de Goddelijke teksten. Er bestaan zowel doelstellingen voor de sjarie’a als geheel zoals dat de sjarie’a een leiding is voor de mensheid en een genade, als dat er doelstellingen bestaan voor specifieke goddelijke oordelen. Een voorbeeld hiervan is dat de doelstelling van het gebed is dat het weerhoudt van ondeugd en kwaad:

إِنَّ الصَّلَاةَ تَنْهَى عَنِ الْفَحْشَاءِ وَالْمُنْكَرِ

“Voorwaar, het gebed weerhoudt [de gelovige] van ondeugd en van kwaad.” (Zie VBK soera Al Ankạboet, aaya 45)

Of dat het vasten tot godsvrees zou moeten leiden:

يَا أَيُّهَا الَّذِينَ ءَامَنُوا كُتِبَ عَلَيْكُمُ الصِّيَامُ كَمَا كُتِبَ عَلَى الَّذِينَ مِنْ قَبْلِكُمْ لَعَلَّكُمْ تَتَّقُونَ

”O jullie die geloven, het vasten is jullie verplicht, zoals het ook verplicht was voor hen vóór jullie, hopelijk zullen jullie (Allah) vrezen.” (Zie VBK soera Al Baqara, aaya 183)

Echter een hikma in de sjarie’a is niet hetzelfde als een ‘illa. Daarom dient er nauwkeurig te worden gekeken wanneer een vers een hikma of ‘illa bevat. Een hikma is het doel (ghaaja) waarvoor een bepaald goddelijk oordeel is geopenbaard terwijl een ‘illa de reden is (baa’ith) waarom een goddelijk oordeel tot stand is gekomen. Omdat hikma aldus een doel is kan het daarom verwezenlijkt worden door de moslim of ook niet. Een voorbeeld is het eerder aangehaalde vers “Voorwaar, het gebed weerhoudt [de gelovige] van ondeugd en van kwaad.” Het doel van de verordening van het gebed is dat het weerhoudt van ondeugd en kwaad, echter in de realiteit is te zien dat er moslims bestaan die het gebed verrichten maar toch ondeugd en kwaad begaan. Wat uit het vers begrepen dient te worden is dat het gebed, wanneer deze correct uitgevoerd wordt met godsvrees en overpeinzing dit ertoe zal leiden dat het lastig is voor de moslim om na het gebed direct over te gaan op grote zonden omdat zijn band met Allah op dat moment sterk is.

Een ‘illa daarentegen is de reden waarom een goddelijk oordeel bestaat en kan ‘ofwel gevonden worden doormiddel van de hoeroef oel ‘illa, ofwel kan het begrepen worden uit een tekst. Een voorbeeld van een ‘illa is het volgende vers:

كَيْ لَا يَكُونَ دُولَةً بَيْنَ الْأَغْنِيَاءِ مِنْكُمْ

“Opdat het niet alleen in omloop moge zijn tussen de rijken onder jullie” (Zie VBK soera Al Hasjr, aaja 6)

Hierbij oordeelde de Boodschapper dat de buit die gemaakt is bij Banie Nadhier enkel zou moeten worden verdeeld over de moehaadjirien zonder de ansaar omdat de moehaadjirien al hun eigendommen hadden achtergelaten in Mekka waardoor ze arm waren in tegenstelling tot de ansaar die de oorspronkelijke inwoners waren van Al Mediena. De reden van dit goddelijke oordeel was daarom dat het geld niet enkel onder de rijken (ansaar) in omloop zou zijn. Dit kan gehaald worden uit de harf oel ‘illa “kay” wat ‘opdat’ betekent.

Omdat Allah (swt) de reden vermeld van het goddelijk oordeel is het bij een ‘illa mogelijk analogieën te trekken waardoor nieuwe goddelijke oordelen kunnen ontstaan. Zo kan op een moment in de toekomst bijvoorbeeld dit vers gebruikt worden in vergelijkbare situaties waarbij dus de verdeling gebaseerd wordt om te voorkomen dat geld enkel circuleert onder de rijken.

Dit analogisch redeneren is enkel mogelijk doormiddel van een wettekst en mag absoluut niet beredeneerd worden met het verstand omdat men hiermee de rol van de Schepper heeft overgenomen. De mens is met zijn beperkte verstand niet in staat de wijsheden noch de redenen van wetgeving van goddelijke oordelen zelf te bepalen behalve wanneer de Schepper dit duidelijk heeft gemaakt. Het bewijs hiervoor is het volgende vers:

كُتِبَ عَلَيْكُمُ الْقِتَالُ وَهُوَ كُرْهٌ لَكُمْ وَعَسَى أَنْ تَكْرَهُوا شَيْئًا وَهُوَ خَيْرٌ لَكُمْ وَعَسَى أَنْ تُحِبُّوا شَيْئًا وَهُوَ شَرٌّ لَكُمْ وَاللَّهُ يَعْلَمُ وَأَنْتُمْ لَا تَعْلَمُونَ

“Aan jullie is voorgeschreven te strijden, hoezeer het jullie ook tegenstaat. Maar misschien staat jullie iets tegen wat toch goed voor jullie is en misschien hebben jullie iets lief wat toch slecht is voor jullie. Allah weet en jullie weten niet.” (Zie VBK soera Al Baqara, aaya 216)

Hierin maakt Allah (swt) duidelijk dat enkel Hij weet wat goed of slecht voor ons is, terwijl wij dit niet weten wat een duidelijk bewijs is voor de beperktheid van het begrip van de mens ten opzichte van het begrip en wijsheid van Allah (swt).

De consensus van de jurisprudenten (idjmaa’ oel foeqahaa) is geen bewijs in Islam

Een consensus van jurisprudenten is geen goddelijke bron in Islam wat kan worden gebruikt als bewijs. De enige vorm van consensus welke als goddelijke bron geldt in Islam is de consensus van de sahaaba (idjmaa’ oes sahaaba) op basis van meerdere Koraanteksten die éénduidig in betekenis zijn. De bewijzen welke aangedragen worden dat de consensus van jurisprudenten een bron zouden zijn, zijn ahadieth welke zowel in overlevering niet zeker zijn (qat’ie oeth thoeboet) als in betekenis (qat’ie oed dalaala). Daarom wordt een bewijs op basis van de consensus van jurisprudenten niet in acht genomen.

De doelstellingen van alleenstaande oordelen kunnen niet worden veralgemeniseerd

Allah (swt) zegt in soera Al Maa’ida vers 38:

وَالسَّارِقُ وَالسَّارِقَةُ فَاقْطَعُواْ أَيْدِيَهُمَا

“De dief en dievegge hakt hen beiden de handen af…” (Zie VBK, soera Al Maa’ida, aaja 38)

De woorden dief en dievegge zijn een omschrijving (wasf moefham) en daarom als ‘illa genomen kan worden voor de reden van het afhakken van de handen: dus diefstal. De oelamaa van maqaasid zeggen dat de ‘illa hier is hifdh oel maal (bescherming van bezit) is en veralgemeniseren dit. Ze halen hieruit dus het principe dat de gehele sjarie’a staat voor de bescherming van al maal.

Ten eerste is de ‘illa niet hifdh oel maal, omdat dit niet uit de tekst gehaald kan worden. Dit is zelf beredeneerd door deze oelamaa op basis van het verstand. Anders zou dit betekenen dat bij elke aanval op bezit bestraft zou moeten worden door het afhakken van de hand. Dit is niet in het geval van bijv. afpersing (ightisaab) of struikroverij (nahb) of wanneer men steelt vanwege armoede.
Ten tweede is het niet mogelijk om het oordeel of resultaat te veralgemeniseren over de hele sjarie’a. Het resultaat van dit vers is hifdh oel maal maar is beperkt tot dit vers. Men zou dus niet kunnen zeggen dat alle andere ahkaam in de sjarie’a hierdoor met hetzelfde rekening houden.

De doelstellingen worden niet door alle religies gewaarborgd

Zoals eerder gezegd zijn er oelamaa de zeggen dat de vijf dharoeriyaat in elke religie worden gewaarborgd. Dit klopt niet omdat in bijvoorbeeld takken in het Christendom het drinken van alcohol niet iets slechts is en het is toegestaan. Volgens hen dronk Jezus zelf wijn. Dit verschilt dus met Islam. Het resultaat dus van hifdh oel ‘aql in Islam is niet hetzelfde als in de bijbel.

De acht daroeriyaat

Ook zijn dus de klassieke vijf vastgestelde daroeriyaat van de maqaasid juist. Echter deze zijn er niet vijf maar zijn er eerder acht omdat de reden voor de beperking tot slechts deze vijf is dat er zware vastgestelde straffen opgelegd worden (hoedoed) zoals de doodstraf of verlies van ledematen. Daarom, naast de bescherming van de ziel, het geloof, het nageslacht, eigendom en verstand is er ook nog de bescherming van de eer (‘ird/karaama), veiligheid (amn) en de Staat (dawla) omdat wanneer de eer geschonden wordt zoals bij een valse getuigenis over een vrome vrouw dan wordt deze bestraft met zweepslagen. In geval de veiligheid in gevaar wordt gebracht door individuen of groepen en er wordt geroofd en geplunderd dan is de straf de amputatie van arm en voet of verbanning. En in geval dat de Staat in gevaar wordt gebracht dan resulteert de doodstraf.

Het wegvallen van de beproeving

Vanuit de goddelijke teksten is het overduidelijk dat Allah (swt) ons zal beproeven in het vasthouden aan Zijn geboden en verboden. Allah (swt) zegt:

وَلَنَبْلُوَنَّكُمْ بِشَيْءٍ مِنَ الْخَوْفِ وَالْجُوعِ وَنَقْصٍ مِنَ الْأَمْوَالِ وَالْأَنْفُسِ وَالثَّمَرَاتِ وَبَشِّرِ الصَّابِرِين * الَّذِينَ إِذَا أَصَابَتْهُمْ مُصِيبَةٌ قَالُوا إِنَّا لِلَّهِ وَإِنَّا إِلَيْهِ رَاجِعُونَ * أُولَئِكَ عَلَيْهِمْ صَلَوَاتٌ مِنْ رَبِّهِمْ وَرَحْمَةٌ وَأُولَئِكَ هُمُ الْمُهْتَدُونَ

“En Wij zullen jullie zeker beproeven met iets van vrees en honger en vermindering van bezittingen en levens en vruchten. Maar geeft verheugende tijdingen aan de geduldigen. Degenen die wanneer een ramp hen treft, zeggen: ,,Waarlijk, aan Allah behoren wij en voorwaar, tot hem zullen wij terugkeren.” (Zie VBK Al Baqarah: 155-157)

Echter, wanneer men de maqaasid als bron accepteert dan zal men bij elke vorm van tegenstand het goddelijk oordeel verlaten voor de maqsad. Hiermee wordt Islam vervormt tot een compleet andere religie met andere oordelen dan oorspronkelijk. Zo zal degene met een islamitische naam die werk zoekt zijn naam veranderen in een typisch Nederlandse, zal de vrouw standaard haar hoofddoek af doen op sollicitatie en op werk en school, zal de moslim aanwezig zijn op de jaarlijkse kerstborrel en zijn collega’s van het andere geslacht hartelijk feliciteren met drie zoenen. De moslim zal dan vaak een rentedragende hypotheek over een huis aannemen en zijn vrijdagsgebed verlaten omdat dit niet kan in combinatie met zijn werk. De moslim zal deelnemen in het Nederlands leger en zijn eigen broeders en zusters bombarderen in Syrië en Irak. Dit alles omdat hij zijn inkomen dient te beschermen en dit een behoefte voor hem is, enzovoort. De beproeving van Islam zal zoals gezegd ontweken worden en de moslim zal zich na verloop van tijd dermate veranderen dat er geen verschil meer bestaat tussen hem en de niet-moslim.

Een politieke zijde: Islam laten passen in ‘moderne’ seculier democratische samenlevingen

In de geschiedenis van Islamitische jurisprudentie heeft het meest bekende werk in maqaasid, Al Moewaffaqaat van Asj Sjaatibie, niet bijzonder veel aandacht gehad en was het geen onderwerp geweest waar uitvoerig over werd geschreven of gedebatteerd. Echter, sinds de val van de Ottomaanse Khilafah in 1924 en de technologische en wetenschappelijke vooruitgang in het Westen is het idee van maqaasid weer nieuw leven ingeblazen. Dit, om Islam zoveel mogelijk te moderniseren en te laten passen bij de Westerse manier van leven in een seculier democratische samenleving. Steeds meer geleerden gebruikten de maqaasid als uitweg om moslims oplossingen te bieden voor religieus conflicterende zaken welke zij in het dagelijks leven tegenkwamen. Het moest de moslims een gevoel geven dat het geen probleem is voor een moslim om te integreren in een seculier democratische samenleving. Dit alles terwijl Islam haaks staat op democratie en secularisme waardoor ook vele goddelijke oordelen normaal zijn in een democratie welke onder de grote zonden (kabaa’ir) vallen in Islam zoals het legaliseren van overspel, alcohol en drugsgebruik en prostitutie. Deze geleerden zijn dezelfde geleerden die verklaren dat Islam verandert in plaats en tijd en dat er een speciale jurisprudentie zou moeten bestaan voor minderheden. Zij kenmerken de Goddelijke straffen welke genoemd in de Koran en de Soenna en in het Westen wordt gezien als barbaars – zoals het stenigen van de overspelige of het doden van de afvallige – als zijnde oude wetten die niet meer passen in moderne progressieve samenlevingen of sterker nog, door sommigen worden deze wetten volledig ontkent. Veelal werken deze geleerden nauw samen met Westerse overheden, en worden ze zelfs door haar gefinancierd, met als motief de moslims te laten integreren in westerse samenlevingen.

Conclusie

Tot slot kunnen we na dit korte onderzoek stellen dat het halaal verklaren van zaken die haraam zijn in Islam onder het mom van maqaasid oesj sjarie’a door hedendaagse geleerden onjuist is zowel in het idee als in de politieke agenda welke erachter schuilt. Het is een gevaarlijk instrument welke ervoor zorgt dat moslims hun identiteit meer en meer verliezen totdat ze niet meer refereren naar de Koran en Soenna voor goddelijke oordelen maar juist naar de maqaasid en daarmee een andere Islam wordt gecreëerd; namelijk één die het overschrijden van de islamitische wetgeving accepteert en ervoor zorgt dat de moslim zich nauwelijks nog onderscheiden van niet-moslims en daarmee volledig geassimileerd zijn en enkel nog de naam ‘moslim’ dragen.

Moslims in het Westen dienen zich niet aan te passen aan de westerse manier van leven maar zich juist ferm vast te houden aan de goddelijke oordelen van Islam, in welke omstandigheden dan ook. Het is namelijk de natuur van de moslim dat hij beproefd wordt door zijn Heer welke wilt zien wie van Zijn dienaren uitblinkt in het naleven van Zijn Boodschap. Allah (swt) zegt:

أَمْ حَسِبْتُمْ أَنْ تَدْخُلُوا الْجَنَّةَ وَلَمَّا يَعْلَمِ اللَّهُ الَّذِينَ جَاهَدُوا مِنْكُمْ وَيَعْلَمَ الصَّابِرِينَ

“Denken jullie, dat jullie het Paradijs mogen binnengaan, terwijl Allah degenen van jullie die strijden en standvastig zijn nog niet heeft onderscheiden?”


1 Allah (swt) zegt in de Koran: ‘W-aqsid fie masjik’ “en loop met gemiddelde stap’ (Zie VBK soera Loeqmaan, vers 19)

2 ‘Inqasada as saif’ vertaling: ‘het zwaard is gebroken’

3 ‘Naaqatoen qasied’ vertaling: ‘een stevige kameel (vol van vlees)’

4 Aboe Haamid Moehammad Al Ghazzaalie At Toesie An Naisaaboerie As Soefie Asj Sjaafi’ie Al Asj’arie (450-505 N.H.)

5 Aboe Ishaaq Ibrahiem Ibn Moesa Ibn Mohammad Al Lagmie Asj Sjaatibie Al Andaloesi (…-790 N.H.)

6 ‘Alaal bin Abdoel Waahid Bin Abdi Assalaam Al Faasie, 1328-1394)

7 Maqaasid oesj Sjar’iyya wa makaarimoehaa, Al Faasi, blz. 3

8 Doctor Ahmed Ar Raisoenie, (1953 N.C.)

9 De Theorie van Maqaasid van Asj Sjaatibie, Ar Raisoenie, blz. 7

10 Imaam al Haramain Dhia’ oed Dien Abd oel Malik ibn Yoesoef al Djoewaini (419-478 N.H)

11 ‘Izz oed Dien ‘Abd oel ‘Aziez ibn ‘Abd is Salaam ibn Abie al Qaasim ad Dimasjqie (577-660 N.H.)

12 Taqî oed Dîen Aḥmad ibn Taymiyya (661-728 N.H.)

13 De Moe’tazilla zijn van mening dat het noodzakelijk is voor Allah dat Hij altijd met wijsheid handelt terwijl de ahloessoenna (‘Asjaa’ira en Matoeridiejja) van mening zijn dat zijn handelen altijd vanuit Hem zelf gebaseerd zijn op wijsheid.

14 ‘De reden waarom het goddelijke oordeel bestaat’ betekent. Wanneer een ‘illa gevonden wordt is het mogelijk analogisch te redeneren (qiyaas) op vergelijkbare situaties.

15 Infinitief van een vervoeging van de stam qa-ra-a wat lezen betekent. In de islamitische wetenschappen houdt dit in dat alle goddelijke teksten in zijn geheel genomen worden.

16 Infinitief van de stam ‘a-wa-ra Taalkundig betekent dit een fout of smet in een zaak. Dit is een term in de jurisprudentie wat staat voor de lichaamsdelen die bedekt horen te zijn in aanwezigheid van anderen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to top button