De onderdrukking van de moslimvrouw in Europa is geen nieuw fenomeen. Reeds sinds de eeuwwisseling hebben verschillende Europese overheden het tot een kerntaak verheven om een hoofddoekenverbod in te voeren op scholen en bij de uitoefening van openbare functies. Een verbod dat onder meer in België thans bijna een decennium van kracht is. Na het hoofddoekenverbod volgde een algemeen verbod op het dragen van de boerka in de openbare ruimte, waarbij een zeer agressieve handhaving hiervan als geoorloofd wordt geacht. En sinds een week geldt in het Franse Cannes nu ook een verbod op het dragen van een boerkini in openbare badplaatsen. Meteen woedde ook in de Lage Landen het debat los en volgde een voorstel van de N-VA om een dergelijk verbod tevens uit te vaardigen in Vlaanderen. Partijvoorzitter Bart De Wever sprak in denigrerende en ronduit schofferende bewoordingen over “moslimvrouwen die vanuit hun tenten op het strand, nu ook met hun tenten de zee opgaan”. In Nederland sprak presentator Pauw in het gelijknamige praatprogramma van de publieke omroep over “pinguïns” die het water induiken. Maar het meest schandelijke dieptepunt vond deze week plaats aan een strand in het Franse Nice, waar een moslimvrouw door gewapende politieagenten werd verplicht zich van haar bedekkende kledij te ontdoen. Omstaanders juichten dit politieoptreden toe, terwijl de kinderen van de vrouw in tranen uitbarstten.
Het Europa van anno 2016 verschilt in haar beleid ten aanzien van moslims niet met haar koloniaal beleid van de voorgaande eeuwen. De verhoogde publieke zichtbaarheid van moslims in Europese samenlevingen heeft in de voorbije jaren geleid tot alsmaar meer verbanningen van religieuze uitingen in het maatschappelijke leven. Of dezen nu plaatsvinden onder mom van integratie, neutraliteit, gelijkheid of deradicalisering; ze betreffen allen misleidende en niet afgebakende concepten die dienen als rechtvaardiging om een seculiere monocultuur op te dringen. Willen we het recente debat over de boerkini in een juist perspectief plaatsen, dan is het van essentieel belang om deze context van ideologische en culturele assimilatiedwang volledig te doorgronden. Met een klemtoon op volledigheid. Alle bovengenoemde verboden en talrijke andere restricties die moslims worden opgelegd, kaderen immers binnen een globale politiek van kapitalistische hegemonie en secularisering. Het koloniale Europa is dus nooit opgehouden met bestaan, maar heeft slechts een andere vorm aangenomen. Dit besef is onderhand ook duidelijk binnen de moslimgemeenschap. Echter, achter het groeiende verzet bij moslims tegen deze (mentale) kolonisatie en het assimilatiebeleid, schuilt een contragevaar van een liberaal emancipatiediscours. En precies hiervoor moeten we nauwlettend waken willen we als moslimgemeenschap correct ageren tegen het onderdrukkende anti-islambeleid.
Allereerst dient er voorkomen te worden om inconsequent om te gaan met de islamitische leerstellingen. Hoewel het protest onder moslims tegen een verbod op de boerkini bijzonder prijzenswaardig is als teken van verzet tegen assimilatie, is het contradictorisch om dit te scheiden van andere islamitische verordeningen. Aangezien de boerkini voortvloeit uit de islamitische voorschriften met betrekking tot de kledijdracht, is het cruciaal om deze lijn verder door te trekken. Zo geldt onder meer de sociale richtlijn van een kuise omgeving als voorwaarde indien men zich begeeft in een publieke ruimte zoals het strand. Bij afwezigheid van een mahram, kan het in een dergelijke context eveneens noodzakelijk zijn om de sociale regels rond gendersegregatie in acht te nemen. Het is kortom van fundamenteel belang om deze algemene gekende regelgevingen net zo consequent na te komen in het kader van protest tegen assimilatie en voor respect van de islamitische identiteit. Verder dient de islamitische identiteit beschermd te worden vanuit haar eigen principes en onze overtuiging hierin als moslims. Vanaf dat we onderdrukkende maatregelen tegengaan met seculier-liberale argumenten en de islamitische leerstellingen selectief verdedigen, dan plooien we alsnog voor het koloniaal assimilatiebeleid. Protestacties ter verdediging van seculier-liberale waarden zoals de keuzevrijheid van zwemkledij – onder één gezamenlijke noemer van solidariteit en in naam van gelijkheid – zijn bovendien volledig naast de kwestie. Andere ‘kledijdrachten’ aan badplaatsen staan niet eens onder druk, maar horen bovenal niet gepromoot te worden. Het respecteren van anderen hun keuzes impliceert immers niet dat we als moslims een liberale levensstijl actief horen uit te dragen. De islam leert ons om enkel het goede uit te dragen en het goede komt enkel uit de islam. Seculier-liberale waarden druisen hier volledig tegenin.
Tot slot
Niet-moslims die solidair zijn met moslims tegen eender welke vorm van moslimonderdrukking, zijn uiterst welkom. Dit moge duidelijk zijn. Maar de moslimgemeenschap hoort haar activisme ten allen tijde op de islamitische maatstaven te baseren. Zowel in idee als methode. Van zodra we deze vermengen met een liberaal emancipatiediscours, dan dreigt zoals gezegd een paradoxale buiging voor het kolonialisme. Een dergelijke benadering zou voorbijgaan aan het eigenlijke doel om volwaardig op te komen voor de belangen van de moslims en het behoud van de islamitische identiteit. We dienen dit dan ook bewust voor ogen te houden.
Youssef ibn Yazied