De geschiedenis van waarheids-relativisme
Door de eeuwen heen hebben de ideeën van de oud-Griekse filosofen Socrates (470 – 399 voor het begin van de christelijke jaartelling), Plato (427 – 347 voor het begin van de christelijke jaartelling) en Aristoteles (384 – 322 voor het begin van de christelijke jaartelling) ganse legers van filosofen beïnvloedt. Van invloed op hen zelf, daarentegen, was een andere filosoof uit de Griekse oudheid genaamd Protagoras (490 – 420 voor het begin van de christelijke jaartelling). Protagoras was van mening dat er niet zoiets als “waarheid” bestaat. En dit was voor Socrates, Plato en Aristoteles zo een aanstootgevende opvatting dat hij hen er mede toe aan zette om op zoek te naar de waarheid.
Protagoras observeerde dat mensen niet zelden een gelijk feit verschillend evalueren. Bijvoorbeeld kan een temperatuur van 25 graden Celsius door iemand uit een land met tropisch klimaat beoordeeld worden als “fris”, terwijl iemand uit Nederland of België diezelfde temperatuur “heerlijk zomers warm” vindt. Daarom zei Protagoras: “De mens is de maat van alle dingen. Van de dingen die zijn wat ze zijn en van de dingen die niet zijn wat ze niet zijn”. Waarmee hij bedoelde te zeggen dat de beoordeling van een waarneming door een mens – koud, warm, mooi, lelijk, et cetera – altijd waar is omdat de beoordeling van een waarneming een persoonlijk iets is. Maar volgens Protagoras was de waarheid niet enkel in gevallen van beoordeling van een waarneming een relatief iets. Ieder idee is in feite een beoordeling door een mens, stelde Protagoras, en dus concludeerde hij dat alle ideeën relatief zijn, afhankelijk van de oordeler. Daarom zij hij (tegen Socrates): “Wat waar is voor jouw is waar voor jouw, en wat waar is voor mij, is waar voor mij”.
In de moderne filosofie werd dit waarheids-relativisme van Protagoras opgenomen door de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724 – 1804 naar christelijke jaartelling). In zijn wereldberoemde boek “Kritiek van de Zuivere Rede” maakte Kant onderscheid tussen “noumenon”, het ding in zichzelf; en “phenomenon”, het ding zoals het waargenomen wordt. Volgens Kant kan de mens de noumenon, de echte waarheid, niet bevatten. Want, zei Kant, de waarnemingsorganen van de mens zijn imperfect, evenals de menselijke capaciteit tot denken. De phenomenon die de mens als waarheid ziet zijn volgens Kant daarom slechts een “aftreksel” van de noumenon, de echte waarheid. En daarom zei ook Kant dat de waarheid relatief is. Omdat volgens hem de waarheid van de mens niet de echte waarheid is (noumenon) maar de menselijke waarneming van de echte waarheid (phenomenon), en de menselijke waarneming van de echte waarheid is natuurlijk afhankelijk van de mens. Echter, bij Kant betekende relativiteit van de waarheid niet dat de waarheid van de mens (phenomenon) voor ieder mens verschillend is. Oftewel dat de waargenomen waarheid voor iedereen anders is of kan zijn. Hij geloofde dat de waargenomen waarheid voor alle mensen gelijk kan zijn. In die zin was Kant dus niet een “relativist”. Maar met zijn idee van noumenon en phenomenon opende hij de deur voor andere moderne filosofen om het relativisme oorspronkelijk afkomstig van Protagoras opnieuw te beargumenteren.
Friedrich Nietzsche (1844 – 1900 naar christelijke jaartelling) is de meest beroemde en invloedrijke van hen. Nietzsche accepteerde Kant’s tweedeling van echte waarheid en waargenomen waarheid. Hij concludeerde hieruit dat aangezien de mens enkel over de waargenomen waarheid beschikt, de mens de echte waarheid onmogelijk kan leren kennen. Hij zei: “De wereld waar wij ons mee bezig houden is niet echt, dat wil zeggen, deze is niet een feit maar slechts een fabel en een benadering [van de echte waarheid] op basis van een mager totaal aan waarnemingen. Het is ‘in beweging’ als iets dat in een staat van worden is, als een valsheid, altijd veranderend zonder ooit dichter bij de waarheid te komen. Want er is geen waarheid”. Oftewel, wat de mens waarheid noemt is volgens Nietzsche slechts zijn waarneming van de realiteit en niet de echte realiteit. Het is interpretatie door de mens van de realiteit. Nietzsche zei over deze interpretatie verder: “[Het is interpretatie door de mens van de realiteit] op basis van onze eigen behoeften, als ik zo vrij mag zijn dit te zeggen!”. In de wereldvisie van Nietzsche bestaat er dus geen objective waarheid, enkel subjective waarheid. De mens neemt de echte waarheid slechts beperkt waar en ontwikkelt dan op basis van deze beperkte waarneming en zijn eigen persoonlijke behoeften een idee over de waarheid. Dit betekent dat er volgens Nietzsche geen absolute waarheid bestaat, maar enkel relatieve waarheid.
Waarheids-relativisme in de hedendaagse filosofie
Het waarheids-relativisme in de hedendaagse filosofie is voortgekomen uit het door Kant tot stand gebrachte onderscheid tussen realiteit en de waarneming van de realiteit. Het zegt dat het onmogelijk is voor de mens om op objectieve wijze, in volkomen onafhankelijkheid, vast te stellen wat de waarheid is. En dus dat de waarheid van een individu afhankelijk is van hem. De analyse van de beoordeling van de smaak van zeewater kans als voorbeeld dienen om dit idee verder te verduidelijk.
De meeste mensen zouden zeggen dat zeewater zout is. Relativisten zouden echter wijzen op het feit dat dit oordeel over zeewater ondermeer afhankelijk is van de definitie van zout; van de aanname dat zout altijd hetzelfde smaakt en altijd hetzelfde zal smaken; van de aanname dat onze waarnemingsorganen altijd op dezelfde wijze waarnemen en altijd op dezelfde wijze zullen waarnemen; van de aanname dat de waarnemingsorganen van alle mensen altijd op dezelfde wijze waarnemen; van de aanname dat al het zeewater gelijk smaakt; et cetera. Onze oordeel betreffende zeewater is dus afhankelijk van aannames. Na deze realisatie wijzen relativisten dan op het feit dat men tot een ander oordeel betreffende zeewater zou komen als men in de beoordeling van zeewater van andere aannames gebruik zou maken. Bijvoorbeeld, als men de smaak zout “zoet” zou noemen, dan zou men oordelen dat zeewater zoet smaakt.
Bovendien, zeggen relativisten, is het onmogelijk is om te bepalen welke aannames gebruikt zouden moeten worden. Het is bjvoorbeeld onmogelijk om de aanname dat onze waarnemingsorganen altijd op dezelfde wijze waarnemen, of de aanname dat de waarnemingsorganen van alle mensen altijd op dezelfde wijze waarnemen, te toetsen op juistheid. De aannames die de mens gebruikt om te oordelen zijn dus nooit allemaal zeker waar. En daarom, zeggen de relativisten, kan niemand claimen dat zijn oordeel zeker waar is. Omdat niemand kan bewijzen dat zijn aannames de enige juisten zijn. Daarom is waarheid volgens hen relatief, omdat niemand definitief kan bewijzen dat zijn waarheid als enige, voor altijd en voor iedereen waar zal zijn.
Kritiek op waarheids-relativisme
Het waarheids-relativisme maakt dus gebruikt van voorbeelden van oordelen door de mens om te argumenteren dat absolute waarheid niet bestaat. Op basis van sommige voorbeelden van oordelen door de mens concludeert het dat geen enkel oordeel door de mens absoluut waar genoemd kan worden. Het waarheids-relativisme zou dus weerlegd worden als men een voorbeeld van een absoluut zeker juist oordeel van de mens kan aandragen. Dan is niet bewezen dat de mens altijd absoluut zeker juist oordeelt. Maar dan is wel bewezen dat de mens niet altijd met onzekerheid oordeelt.
Allereerst moet gezegd worden dat het onderscheid tussen “echte waarheid” en “waargenomen waarheid” kunstmatig is. Het is een filosofisch onderscheid dat de mens ertoe dwingt om te erkennen dat hij de “echte waarheid” niet kan weten, omdat hij enkel beschikt over de “waargenomen waarheid”. Maar dit is precies de reden waarom het onderwerp in deze kwestie de “waargenomen waarheid” moet zijn, en niets anders. Want de mens beschikt over niets anders dan waarnemingen van de realiteit.
Nu, er bestaat geen twijfel dat de mens over waarnemingen van de realiteit beschikt. En er bestaat ook geen twijfel dat de mens deze waarnemingen van de realiteit kan beschrijven. Taal en andere definities stellen de mens immers in staat om zijn waarnemingen te beschrijven.
Verschillen in taal zorgen weliswaar voor verschillende beschrijving van eenzelfde waarneming, maar dit maakt het niet onmogelijk voor de mens om eenzelfde boodschap betreffende een waarneming te communiceren. Het is daarom incorrect om te zeggen dat verschillen in taal voor verschillende waarnemingen zorgen, en dus voor verschillende waarheden. Enkel de uitdrukking van de boodschap is anders bij verschillende talen, namelijk, niet de waarneming zelf.
Verschillen in definities zorgen eveneens voor verschillende beschrijving van eenzelfde waarheid, maar ook dit maakt het niet onmogelijk voor de mens om eenzelfde boodschap betreffende een waarneming te communiceren. Want ook in dit geval is enkel de uitdrukking van de boodschap anders, niet de waarneming zelf.
Verder, een waarneming kan gebruikt worden om op verschillende niveaus te oordelen over de waargenomen realiteit. Men kan een waarneming gebruiken om te oordelen over het bestaan van een realiteit, of de eigenschappen van een realiteit, of de essentie van een realiteit.
Oordelen over de eigenschappen of de essentie van een realiteit is niet zelden speculatief. Men kan denken aan de beschrijving van de kleur van een realiteit, waar enkel een vluchtige waarneming aanleiding zou geven tot twijfel betreffende het oordeel. Een beoordeling van de essentie van een realiteit vereist waarneming van de diepste kern van deze realiteit. En wie zegt dat de mens hier (soms) toe in staat is die moet de vraag gesteld worden: wanneer ben je zeker dat je tot de diepste kern bent doorgedrongen? Op deze niveaus stelt absoluut zekere waarheid dus eisen aan de kwaliteit en kwantiteit van de waarneming.
Dit is anders voor wat betreft oordelen over het bestaan van een realiteit. In afwezigheid van een waarneming kan men niet met absolute zekerheid oordelen of iets wel of niet bestaat. Maar in aanwezigheid van een waarneming kan men wel met absolute zekerheid oordelen dat iets bestaat. [1]
Het is incorrect om te zeggen dat het oordeel dat iets bestaat in reactie op een waarneming een relatieve waarheid is, omdat het enkel een waarheid is voor degene die de waarneming heeft gedaan en niet voor degenen die de waarneming nog niet heeft gedaan. De kwestie in dit geval is namelijk dat voor degene die de waarneming nog niet heeft gedaan het bestaan van iets nog niet is bewezen. Met andere woorden, de kwestie in dit geval is slechts dat hij de absoluut zekere waarheid nog niet kent. Zou hij in afwezigheid van een waarneming door hem oordelen dat er niet iets bestaat, dan zou hij gewoon fout zijn – met absolute zekerheid.
Het is eveneens incorrect om te zeggen dat het oordeel dat iets bestaat in reactie op een waarneming een relatieve waarheid is daar dit oordeel gebonden is aan tijdperk, omdat iets dat nu bestaat later niet meer hoeft te bestaan. Slechts een kleine aanpassing van het taalgebruik is voldoende om dit argument te verwerpen: in reactie op een waarneming is het oordeel dat iets bestaan heeft een absoluut zekere waarheid.
Het bestaan van absoluut zekere waarheid is hiermee aangetoond. In sommige gevallen, bij sommige onderzoeken, kan de mens absolute zekere waarheid vinden. Hiermee is de onjuistheid van het idee van waarheids-relativisme, wat zegt dat er geen absoluut zekere waarheid bestaat, eveneens aangetoond.
________________________________________
[1] Met “iets” wordt hier ook werkelijk “iets” bedoeld. De absoluut zekere waarheid over wat het is dat bestaat stelt eisen aan de kwaliteit van de waarneming, net als de absoluut zekere waarheid over de eigenschappen en essentie van een realiteit. Maar één enkel waarneming, hoe vluchtig ook, bewijst dat er een realiteit bestaat, zonder dat duidelijk hoeft te zijn wie deze realiteit is, wat de eigenschappen van deze realiteit zijn, of wat diens essentie is.