Het concept “niet-moslim”
De term “niet-moslim” omvat al degenen die niet geloven. De Kafir (ongelovige) is degene die de boodschap en oorsprong van Islam verwerpt en weigert haar basisidee tot credo te nemen: “Het woord ‘kafir’ komt voort uit de stam kafara, wat letterlijk ‘bedekken’ betekent. Oorspronkelijk, voor de komst van Islam, werd het in de Arabische taal gebruikt voor boeren, die zaden in de grond stoppen en bedekken met aarde om het groeiproces mogelijk te maken. Daarmee, afgaande op haar stam, mag men stellen dat het woord kafir staat voor ‘een persoon die de waarheid bedekt’. Dit is het tegengestelde van een moslim, die openlijk de waarheid verkondigd en zich er aan overgeeft, vrijwillig en vredig. In het jargon waarvan Islam van vergezeld gaat, functioneert het woord ter beschrijving van een persoon die opzettelijk het ware geloof verwerpt.” [1]
Dit betekent dat vanuit islamitisch perspectief, zowel een atheïst, een christen als een boeddhist een “kafir” is, wat er op duit dat hij of zij niet-moslim is. Net zo, de moerted, degene die Islam verlaten heeft, wordt deel van koefr (ongeloof) en verwordt tot kafir. Allah zegt:
“De religie voor Allah is Islam.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Imraan 3, vers 19)
En:
“En wie een religie wenst anders dan Islam, het zal niet van hem geaccepteerd worden, en in het hiernamaals zal hij tot de verliezers behoren.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Imraan 3, vers 19)
De aantallen niet-moslims in de moslim landen (zoals in 2000)
Midden-Oosten en Noord-Afrika
Land Populatie (in miljoenen) moslims niet-moslims % niet-moslim
Algerije 31.2 31.2 0.0 0.1
Bahrein 0.6 0.5 0.1 15.0
Egypte 68.4 64.6 3.7 5.5
Iran 65.6 65.0 0.6 0.9
Irak 22.7 22.0 0.7 3.0
Jordanië 5.0 4.8 0.2 3.6
Koeweit 2.0 2.0 0.0 1.0
Libanon 3.6 2.1 1.5 42.6
Libië 5.1 5.1 0.0 0.8
Marokko 30.1 30.0 0.1 0.3
Oman 2.5 2.5 0.0 0.1
Palestina 3.2 3.1 0.1 2.6
Qatar 0.7 0.7 0.0 0.0
Saoedi Arabië 22.0 22.0 0.0 0.0
Soedan 35.1 25.6 9.5 27.0
Syrië 16.3 15.3 1.0 6.4
Tunesië 9.6 9.6 0.0 0.0
Turkije 65.7 65.5 0.1 0.2
Ver. Ar. Emiraten 2.4 2.1 0.3 11.4
Jemen 17.5 17.5 0.0 0.0
Subtotaal voor Midden-Oosten en Noord-Afrika 409.2 391.2 18.0 4.4
Overig Afrika
Land Populatie (in miljoenen) moslims niet-moslims % niet-moslim
Komoren 0.6 0.6 0.0 1.0
Djibouti 0.5 0.5 0.0 0.0
Gambia 1.4 1.2 0.2 15.2
Guinee 7.5 5.2 2.3 31.0
Mali 10.7 8.2 2.5 23.5
Mauritanië 2.7 2.6 0.0 1.0
Niger 10.1 8.8 1.2 12.2
Senegal 10.0 9.4 0.6 6.2
Somalië 7.3 7.2 0.0 0.2
Subtotaal voor Moslim Afrika 50.6 43.6 6.9 14.4
Azië
Land Populatie (in miljoenen) moslims niet-moslims % niet-moslim
Afghanistan 25.9 25.8 0.1 0.2
Bangladesh 129.2 111.9 17.3 13.4
Brunei 0.3 0.2 0.1 35.8
Indonesië 224.8 196.0 28.8 12.8
Kazakstan 16.7 9.2 7.5 45.0
Kirgizië 4.7 3.7 1.0 22.0
Maleisië 21.8 11.5 10.3 47.1
Pakistan 141.6 136.8 4.7 3.3
Tadzjikistan 6.4 6.1 0.3 5.0
Turkmenistan 4.5 4.2 0.4 8.0
Oezbekistan 24.8 22.8 2.0 8.0
Subtotaal voor Moslim Azië 600.7 523.3 72.4 12.0
Totaal
Populatie (in miljoenen) moslims niet-moslims % niet-moslim
Moslim landen 1060.4 963.1 97.3 9.2
Het concept “de Islamitische Staat”
In het Arabisch betekent het woord ad dawlah (de staat) letterlijk hetzelfde als ghalaba, oftewel soevereiniteit [2] . Naties veranderen en verschillen op basis van concepten, tijd en volk. “De staat” is een term die refereert aan een autoriteit over een bepaalde groep mensen in een bepaald gebied. Voor wat betreft de Islamitische Staat (Khilafa of Imaama), het is een wetgevende entiteit alsmede een politieke entiteit die zorg draagt voor de belangen van haar burgers volgens de shari’ah wetgeving. Of met andere woorden, het is een staat die regeert naar wat Allah heeft geopenbaard. [3]
Classificaties van niet-moslims
De geleerden van Islam zijn het over het algemeen eens dat binnen een Islamitische Staat twee categorieën van niet-moslims bestaan. Dit is de groep van niet-moslims die tijdelijk verblijven in de staat – reizigers, toeristen of vluchtelingen – en diegenen die vrijwillig onderdaan zijn van de Islamitische Staat. In het jargon van Islam worden degenen die slechts tijdelijk in de staat verblijven moest’amin of ook wel moe’hid genoemd. De moest’amin is de beschermde, degene die komt naar de Islamitische Staat om daar tijdelijk te verblijven, zoals boodschappers, handelslieden, bezoekers of studenten; ofwel om Islam te leren kennen of om een specifiek ander doel te realiseren. [4] De Moe’ahid is degene met wie een verbond is overeengekomen. De Moe’ahidun, het meervoud van moe’ahid, zijn degenen die behoren tot het volk van Hoedna (verbond), de mensen van de staten met wie de Islamitische Staat een verbond heeft gesloten. Het is hen toegestaan tijdelijk in de Islamitische Staat te verblijven, of onbeperkt in tijden van vrede. [5]
Diegenen van de niet-moslims in de Islamitische Staat die vrijwillig voor onbepaalde tijd in de Islamitische Staat verblijven, worden dhimmi genoemd. Dit onderzoek zal zich verder richten op de wetgeving betreffende de dhimmi.
De Dhimmi
De term dhimmi komt van het woord dhimma, wat letterlijk “bescherming” betekent, maar ook “veiligheid”, “onschendbaarheid”, “garantie”, “pact” en “overeenkomst”. Hieruit resulteert dat dhimmi of Ahloe Dhimmi (het volk van dhimmi) de niet-moslims onder bescherming van de Islamitische Staat zijn, en de niet-moslims die een verbond hebben gesloten met de Islamitische Staat.
Sommige bronnen beweren dat dhimma staat voor “het beleid ten overstaan van de joden in christenen in de islamitische landen. Een dhimmi is daarmee een jood of christen woonachtig in een islamitisch land. Dit beleid geldt niet voor mensen anders dan deze twee, dus bijvoorbeeld Hindoestanen, voor wie een streng beleid geldt van “bekering of de dood”. [6] Maar, de werkelijkheid is dat onder de geleerden van Islam een consensus bestaat dat de overeenkomst van dhimma aangeboden dient te worden aan zowel de mensen van het boek – de joden en christenen – als de magi’s en zoroastriërs. [7] Het enigste waarover de geleerden van mening verschillen betreft de behandeling van meergodendienaren of degenen die beelden aanbidden. Diegenen die de wetsschool van Imaam Hanbali of Imaam Sjaafi’i aanhangen zijn van mening dat geen overeenkomst gesloten zou moeten worden met diegenen die überhaupt niet geloven en de meergodendienaren. Diegenen die de wetsschool van Imaam Hanafi en Imaam Malik aanhangen zijn van mening dat het pact van dhimma met eenieder overeengekomen mag worden ongeacht hun religie.
Men dient hierbij echter rekening te houden met het feit dat de Arabieren die aangoden aanbeden feitelijk ophielden te bestaan omstreeks het jaar 10 Hijri, zij werden allen moslim na de inname van Mekka. Maar vandaag de dag vindt men zich geconfronteerd met het bestaan van andere van dergelijke groepen, zoals communisten of atheïsten. Naar de mening van de hedendaagse geleerden mag het verbond van dhimma aangeboden aan iedereen, ongeacht zijn of haar overtuiging. De reden hiervoor is dat de Boodschapper van Allah (saw) djiziya (belasting op de niet-moslim onderdanen van de Islamitische Staat) aan heeft genomen van zoroastriërs van Hajr. Het is overgeleverd dat Hasan bin Mohammed heeft gezegd:
“De Boodschapper van Allah (saw) schreef de zoroastriërs van Hadjr om hen uit te nodigen tot Islam. Zij die accepteerden werden geaccepteerd binnen Islam, en zij die dit niet deden van hen werd de djiziya geëist, waarbij er voor gezorgd werd dat hun vlees niet gegeten zou worden en hun vrouwen niet gehuwd.”
Van Ibn Shihab is overgeleverd:
“De Boodschapper van Allah (saw) nam de djiziya van de zoroastriërs van Hadjr.”
En ‘Oemar (ra) nam de djiziya van de zoroastriërs van Perzië, en Oethman nam de djiziya van de berbers. En het is overgeleverd dat ‘Oemar ibn al Chattab stopte met de inning van de djiziya van de zoroastriërs, totdat ‘Abdoerrahman bin ‘Auf getuigde dat de Boodschapper van Allah (saw) de djiziya van de zoroastriërs van Hadjr had genomen. En net zo is overgeleverd van de Boodschapper van Allah (saw):
“Behandel hen net zoals je de mensen van het boek zou behandelen.”[8]
Deze overlevering betekent dat de mensen van het boek als voorbeeld dienen, en niet als uitzondering. Derhalve moeten de mensen van hedendaagse groeperingen zoals de communisten, atheïsten en hindoestanen, net zo worden behandeld als de zoroastriërs en sabianen destijds.
De djiziya
De dhimmi zijn dus de niet-moslims die woonachtig zijn in Dar al Islam (letterlijk ‘het thuis van Islam’, oftewel de Islamitische Staat) samen met de moslims, die de djiziya betalen en geaccepteerd hebben door de islamitische wet geregeerd te worden. Naar deze definitie karakteriseert de djiziya de niet-moslim in de Islamitische Staat. Zij is het verschil tussen de moslim en de niet-moslim onderdaan van de Islamitische Staat, omdat als vanzelfsprekend de moslim – die natuurlijk de islamitische wet accepteert – een onderdaan van de staat wordt enkel door zich te vestigen in Dar al Islam. De djiziya verdient het derhalve uiteengezet en toegelicht te worden.
De term djiziya is afkomstig van de stam djaza, wat letterlijk “beloning” betekent, “kwijtschelding” en “vergoeding”. Haar afgeleide djiziya is de som die per jaar wordt geheven van diegenen die niet Islam willen accepteren maar wel onder de bescherming van de Islamitische Staat wensen te leven.[9] Allah (swt):
“Bevecht degenen die niet geloven in Allah en de Laatste Dag, en die niet verbieden hetgeen Allah en Zijn boodschapper hebben verboden, die niet de religie van de waarheid belijden, zijnde de mensen van het boek, totdat zij met de hand u de djiziya betalen en zich daarmee onderdanig maken.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera At Tauba 9, vers 29)
Zonder uitzonderingen wordt de djiziya genomen van de mannen van gezond verstand en volwassen leeftijd, en niet van de jeugd, de zwakzinnigen en krankzinnigen, en de vrouwen. Dit daar toen de Boodschapper van Allah (saw) Moe’adh naar Jemen stuurde hij hem opdroeg een dinar te nemen van iedere jongen die de pubertijd bereikt had. En ‘Oemar schreef zijn legerleiders:
“Leg de djiziya op, maar niet aan de vrouwen en de kinderen die nog niet de puberteit bereikt hebben; om precies te zijn, leg ze niet op aan de jonge mannen tenzij ze zich reeds scheren(hun geslachtsdelen), oftewel volwassen zijn geworden.”
Wanner de jongen een man is geworden, en de krankzinnige zijn verstand terug heeft gevonden, dan wordt hen de djiziya voor hen een verplichting. Net zo is ze verplicht voor de monnik in de tempel, de mensen in kloosters, de zieken, de blinden en de ouderen, op voorwaarde dat deze laatsten welvarend zijn. De reden hiervoor is dat de ayah en ahadith betreffende djiziya algemeen zijn en ook deze mensen betreffen, en er geen teksten zijn die hun hiervan uitsluiten. Echter, indien een iemand recht heeft op bijstand wordt zijn verplichting tot djiziya opgeheven omdat ze niet voldaan kan worden. En Allah (swt) zegt:
“En Allah belast geen ziel dan naar haar vermogen.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqarah 2, vers 286)
En er is overgeleverd dat ‘Oemar bin Al Chattab voorbij een oude man van Ahloe Dhimma liep, die hij bedelend aantrof. Hij vroeg deze: “wat is de reden dat je dit doet?” De oude man antwoordde: “De leeftijd, djiziya en behoefte.” ‘Oemar zei tot hem: “We hebben je onrechtvaardig behandeld, want we hebben djiziya van je genomen toen je jong was maar niet voor je gezorgd nu je oud bent.” ‘Oemar nam de man meer naar zijn huis en gaf hem te eten. Hierna stuurde hij de man naar de Bait oel Mal (de schatkist van de staat) en gaf de opdracht niet langer de djiziya van de man de nemen maar in plaats daarvan hem te voorzien uit de Bait oel Mal.
De waarde van de djiziya die de Boodschapper van Allah (saw) en de Choelafa’a na hem de mensen oplegden, was niet een vast bedrag. Toen de Boodschapper van Allah (saw) Moe’adh naar Jemen stuurde, droeg hij deze op:
“Neem een dinar op het hieraan gelijke in m’afir (kledingstoffen) van iedere volwassene van de Ahloe Dhimma.”
‘Oemar vroeg 4 dinar van de rijken van Egypte en Jordanië, Libanon, Palestina en Syrië, 2 dinar van de middenklasse en 1 dinar van de armen met inkomen. Hij droeg hen tevens op de soldaten van de moslims van voedsel te voorzien en gastvrijheid te tonen tegenover de moslims. ‘Oemar vroeg 48 dinar van de rijken van Irak, 24 dirham van de middenklasse en 12 dirham van de armen met inkomen. En hij verdubbelde de zakah verschuldigd voor de christenen van Bani Taghloeb nadat dezen weigerden de de hen opgelegde djiziya te betalen. Van N’oeman bin Zara’a is overgeleverd dat hij ‘Oemar betreffende deze zaak had gevraagd. ‘Oemar was van plan van hen de djiziya te vragen, maar zij bevonden zich verspreid door het land. N’oeman zei tegen ‘Oemar: “Oh emir der gelovigen, het is een feit dat de Bani Taghloeb een Arabische stam is die neerkijken op de djiziya, en zij hebben geen rijkdommen want zij zijn mensen slechts van de landbouw en het vee. Zij hebben een hekel aan onze vijanden, help dezen derhalve niet door je legers tegen hen in te zetten.” N’oeman zei verder: “daarop sloot ‘Oemar vrede met hen, en legde hen een dubbele zakaat op.” In Sahih Al Boechari is overgeleverd door Aboe Nadjee: “Ik zei tegen Moejahid: ‘wat is er mis met de mensen van Asj Sjam (Jordanië, Libanon, Palestina en Syrië) dat zij 4 dinar betalen en de mensen van Jemen 1?’ Hij antwoordde: “Dit is bepaald op basis van welvaart.”
De waarde van de dinars die ‘Oemar oplegde als djiziya aan de mensen van Ahloe Dhimma, gemeten in grammen goud, is als volgt:
Dinar Gewicht van Dinar in gram Equivalente grammen goud
1. De rijken 4 4.25 = 17 gram
2. De middenklasse 2 4.25 = 8.50 gram
3. De arbeider 1 4.25 = 4.25 gram
Hiermee is duidelijk dat de waarde van de djiziya niet gelijk was, noch begrensd zoals het geval is bij de nisab (waarde) van zakat. Het is overgelaten aan de Khilafa, waarbij deze mee in overweging neemt welvaart of , zodat hij de Ahloe Dhimma niet bezwaard met iets dat zij niet kunnen dragen, maar tegelijkertijd de Bait ul Mal niet de middelen onthoudt waar zij recht op heeft van de dhimmi.
Het vaststellen van rijkdom, middenklasse en armoede vindt plaats op basis van richtlijnen en de kennis hieromtrent bij experts. De Khilafa benoemt mensen die in staat zijn onderscheidt aan te brengen tussen de rijken, de middenklasse en de armen, en die een voorstel kan doen voor de djiziya die van ieder van dezen genomen zou moeten worden. Op basis van hun advies bepaald de Khalifa de djiziya die geheven moet worden, en waarbij noch de dhimmi overbelast worden, noch de Bait ul Mal onrecht aangedaan wordt.
De ideeën van Islam omtrent burgerschap
Beargumenteerd op basis van de Koran en de Soenna van de Profeet (saw) hebben de moslim-geleerden de wereld in twee categorieën verdeelt: er is Dar al Islam en er is Dar al Koefr.
Dar al Islam betekent letterlijk “thuis voor Islam”. Als term is haar definitie “land geregeerd door moslims volgens de wetten van Islam”. [10] Volgens de geleerde Abdul Wahab Khlaf: “Dar ul Islam is gedefinieerd als het thuis geregeerd door de wetten van Islam, en wiens veiligheid (amman) in de handen van moslims is”. [11]
Dar al Koefr betekent letterlijk “thuis van ongeloof”. Als term staat het voor “het land dat niet wordt geregeerd door de wetten van Islam of wiens veiligheid niet in handen van moslims is”. [12] Vaak wordt de term Dar al Harb door geleerden als synoniem gebruikt voor Dar al Koefr omdat onvermijdelijk een dag Dar al Koefr de moslims de oorlog zal verklaren, en vice versa. Echter, met Dar al Harb kan een ‘Ahd overeengekomen worden, een pact, alwaarna het land Dar al ‘Ahd zal worden. [13]
Dus waar het om gaat in geval van Dar al Islam en Dar al Koefr is niet het land zelf of haar bewoners. Het gaat om de wetten en de veiligheid. Dus wanneer de wetten die ten uitvoer gebracht worden de wetten van Islam zijn, en de veiligheid van het land gegarandeerd wordt door moslims, dan is het land Dar al Islam. Indien aan een van deze twee vereisten voor Dar al Islam niet voldaan wordt, dan is het land Dar al Koefr. Daarmee is het dus de Soeltan (autoriteit) over een land die van belang is bij de vaststelling of een land Dar al Islam is of Dar al Koefr; het percentage van de bevolking dat moslim is of niet-moslim, doet er feitelijk niet toe. De autoriteit over een land kan geverifieerd worden door twee feiten: ten eerste de wetten op basis waarvan de belangen van de onderdanen behartigd worden, en ten tweede de macht die de onderdanen beschermd en die de wetten ten uitvoer brengt.
Deze opdeling in Dar al Islam en Dar al Koefr draagt als vanzelfsprekend consequenties met zich mee voor het concept burgerschap. Zo, bijvoorbeeld, is nu de vraag “wat is de rol van moslims binnen de Islamitische Staat?”. En ook bijvoorbeeld “is het mogelijk als niet-moslim te verblijven in Dar al Islam of zelfs onderdaan te zijn van de Islamitische Staat?”. Deze vragen zullen in het hiernavolgende beantwoord worden.
Wie zijn de onderdanen van de Islamitische Staat?
Islam heeft haar staat, bekend onder de termen Khilafa of Imaama, gedefinieerd als het absoluut leiderschap over al de moslims waar ook ter wereld. Als politiek systeem van Islam is de rol van de Khilafa de islamitische ideologie ten uitvoer te brengen en deze te propaganderen aan de rest van de wereld. Vele geleerden hebben de Khilafa gedefinieerd als “het middel ter bescherming, ten uitvoerbrenging en verspreiding van Islam; bewaker over het bezit en bloed van de moslims.” Ibn Chaldoen (gedateerd 1406) definieerde het als “de vertegenwoordiging van degene die het recht heeft een Goddelijk Oordeel te adopteren, gericht op bescherming van de religie en op regeren over de wereld met haar”. [14] Al Mawardi (gedateerd 1058) definieerde het als “de opvolging van de Profeet ter bescherming van de religie en ter verspreiding over de wereld.”
De Koran en de Soenna zijn de enigste bronnen voor de grondwet, wetgeving en verordening die de structuur bepalen van de systemen waarmee het leven in de samenleving van Dar al Islam wordt geordend. Dit, omdat Allah (swt) zegt:
“En regeer over hen met hetgeen Allah heeft geopenbaard, en volg niet hun verlangens, maar wees op uw hoede voor hen opdat zij jouw verleiden weg van een deel van wat Allah jouw heeft geopenbaard.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Maida 5, vers 49)
De Islamitische Staat is dus een ideologische staat. Dit begrip resulteert uit de Soenna van de Boodschapper van Allah (saw), zoals overgeleverd door Soeleyman bin Buraida die heeft verteld dat de Profeet (saw) heeft gezegd:
“Roept hen tot Islam, en wanneer zij (positief) antwoorden, accepteer dit dan van hen en weerhoudt jullie van vechten tegen hen. Roep hen dan op te verhuizen van hun land naar het land van de Moehadjirien (de emigranten), en vertel hen dat als zij dit doen, zij de rechten van de Moehadjirien zullen hebben evenals de plichten voor dezen.”
Deze hadith maakt duidelijk dat er verschil bestaat tussen degenen die verhuizen naar het land van de Moehadjirien en degenen die hier buiten verblijven. Ten tijde van de Profeet (saw) was het land van de Moehadjirien het thuis van Islam en alle andere landen waren Dar al Koefr. Hierbij dient opgetekend te worden dat kort na zijn emigratie van Mekkah naar Medinah in het jaar 622 n.C., de Profeet Mohammed (saw) een overeenkomst op liet stellen tussen de Emigranten, de Helpers van de Emigranten en de joden van Al Madina. Deze overeenkomst is bekend geworden als het “Pact van Madina”. Het is een historisch document dat de relaties ordende tussen de moslim emigranten uit Mekka in Madina en hun moslim helpers in Madina ter enerzijde, en tussen de moslims en de joden van Madina met hun bondgenoten ter anderzijde. De belangrijkste punten van deze overeenkomst waren:
• “Dit is een document van Mohammed de Profeet waarop de relaties tussen de gelovigen en moslims van de Qoraish en Yathrib, en degenen die hen gevolgd zijn en degenen die gewerkt hebben voor hen, gebaseerd zullen worden.
• Zij zijn een Oemma, waar al de andere mensen van buitengesloten zijn.
• De joden van Banoe Auf vormen een gemeenschap samen met de gelovigen (de joden hebben hun eigen religie evenals de moslim) en de vrije (voormalig) slaven, met uitzondering van degenen die zich oneerlijk gedragen of zondig, want zij beschadigen zichzelf en hun families.
• Hetzelfde geldt voor de joden van Banoe an Najjar, Banoe al Harith, Banoe Sa’idah, Banoe Djoesjam, Banoe al Aus, Banoe Thalabah en de Jafnah, een clan van de Thalabah en Banoe ash Shutaibah.”
Op basis van dit alles kunnen we concluderen dat inwonerschap van de Islamitische Staat gebaseerd is op permanent verblijven in Dar al Islam. Omdat degenen die niet verhuizen naar Dar al Islam, ook al zijn zij moslim, niet de rechten zullen genieten die de mensen in Dar als Islam genieten, zelf al zijn dezen niet-moslim, oftewel joods. Zogezegd kunnen de onderdanen van de Islamitische Staat in twee categorieën onderverdeeld worden:
• Diegenen die haar onderdaan worden als gevolg van acceptatie van de ideologie van de Islamitische Staat.
• Diegenen die haar onderdaan worden als gevolg van een overeenkomst.
Het recht op burgerschap in de Islamitische Staat is dus niet beperkt tot diegenen die geboren worden binnen haar grenzen. Het valt iedere moslim ten deel, ongeacht plaats van geboorte. Een moslim, derhalve, wordt burger van de Islamitische Staat op het moment dat hij een voet op har grondgebied zet met de intentie aldaar te gaan wonen en verblijven. Maar, het recht op burgerschap is niet beperkt tot moslims, ook niet-moslims kunnen haar burger worden. Een niet-moslim met de intentie permanent in Dar al Islam te verblijven, oftewel meer dan een jaar, wordt een onderdaan van de Islamitische Staat zodra hij het contract van de dhimmi accepteert. [15]
Het contract van de dhimmi
In Islam is van een contract (‘Aqd) sprake bij “aanbod en acceptatie tussen twee partijen”, waarbij het onderwerp van het contract ofwel een feit, ofwel een voordeel dient te zijn. Contracten die zaken anders dan deze twee behelzen zijn daarmee vanuit islamitische perspectief ongeldig. Het contract betreft “een feit in ruil voor een ander feit, zoals bij verkoop, of in ruil voor niets anders, zoals bij giften” of het betreft “de terbeschikkingstelling van een voordeel in ruil voor compensatie, zoals bij leasing, of in ruil voor niets, zoals bij uitlenen”16 .
Voor wat betreft de onderdelen van het contract, de moslims geleerden zijn het erover eens dat ieder rechtsgeldig contract drie pilaren heeft, namelijk:
1. Al ‘Aqidaan, oftewel de twee partijen;
2. Al M’aqoed Alayh, oftewel een onderwerp; en
3. Seeghat al ‘Aqd, letterlijk de woorden van het contract, oftewel een aanbod en acceptatie.
Het contract van de dhimmi behelst een aanbod en acceptatie tussen twee partijen, en is gebaseerd op ruil voor compensatie. Net zoals alle andere contracten is ook het contract van de dhimmi dus gebaseerd op drie pilaren. Haar twee partijen zijn enerzijds de Khalifa, de leider van de Islamitische Staat, of een van zijn afgevaardigden, en anderzijds de dhimmi. Als onderwerp accepteren de dhimmi dat zij de wetten van Islam zullen respecteren en de djiziya zullen betalen, in ruil waarvoor de staat hun permanent veilig zullen houden. De woorden van het contract maakt dit aanbod en de consequenties van acceptatie expliciet duidelijk en zet de voorwaarden voor beiden uiteen, op basis van overeenkomst tussen beide partijen.
Categorieën van dhimmi
Er zijn twee categorieën van dhimmi. Ten eerste zijn er de mensen van het boek (Ahloe al Kitab), en de tweede categorie zijn de dhimmi van alle andere religies en overtuigingen. De mensen van het boek refereert aan de joden en christenen. De shari’a heeft uiteengezet dat het halal (toegestaan) is voor de moslims om het vlees door hun geslacht te eten, en voor moslim mannen om hun vrouwen te trouwen. Voor wat betreft de mensen die een ander basisidee hebben geaccepteerd dan die van de joden en christenen, zij worden op dezelfde manier behandelt als de mensen van het boek maar de moslims mogen niet het door hun geslachte vlees eten en de moslim mannen mogen niet met hun vrouwen trouwen. [17] Het bewijs hiervoor is in de Koran:
“Het eten van de mensen van het boek is toegestaan voor jouw, en wat van jullie is, is toegestaan voor hen. Toegestaan voor huwelijk zijn niet enkel de kuise gelovige vrouwen, maar tevens de kuise vrouwen van onder de mensen van het boek, zoals geopenbaard voor jouw komst, indien jullie hen de bruidschat die hen toekomt geven, en van hen kuisheid vragen en niet losbandigheid, noch geheime intriges.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Maida 5, vers 5)
En in de Soenna, Imaam Malik heeft overgeleverd van Jafar ibn Muhammed ibn Ali van zijn vader dat ‘Oemar ibn al Khattab over de vuuraanbidders sprak, en zei:
“Ik weet niet wat met hen te doen.”
‘Abdoerrahman bin ‘Auf zei daarop:
“Ik getuig dat ik de Boodschapper van Allah heb horen zeggen: ‘volg dezelfde Soenna betreffende hen, als dat je doet betreffende de mensen van het boek.’”
Rechten van de dhimmi in de Islamitische Staat
Iedere burger heeft, als vanzelfsprekend, rechten en plichten tegenover de staat. Precies welke rechten dit zijn voor een niet-moslim onderdaan van de Islamitische Staat, zullen we in het hiernavolgende uiteenzetten.
Het recht op non-discriminatie
Islam beschouwt al de mensen woonachtig in Dar al Islam als onderdanen van de Islamitische Staat en behandelt hen als gelijken. Discriminatie tussen moslims en niet-moslims, is niet toegestaan. Het is de plicht van de staat het geloof (ook als dit niet Islam is), de eer, het verstand, bezit en leven van al haar onderdanen te beschermen. Deze status van de dhimmi is uiteengezet in de Koran en de Soenna. Allah (swt):
“Allah verbiedt jouw niet, voor wat betreft degenen die niet tegen jouw vechten voor je geloof en die jullie niet uit jullie huizen drijven, hen aardig (met respect) en rechtvaardig te behandelen: want Allah houdt van diegenen die rechtvaardig zijn.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Momtahana 53, vers 9)
En:
“Komt de verbonden na, want naar ieder verbond zal ondervraagd worden op de Dag van Rekenschap.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Israa 17, vers 35)
De Boodschapper van Allah (saw) heeft gezegd:
“Degene die een Mu’ahid (iemand van het verbond) zonder recht hiertoe dood, hij zal de geur van het paradijs niet ruiken, ook al strekt haar geur zich uit tot een afstand gelijk 40 jaren reizen.” (Boechari)
En hij (saw) zei ook:
“De joden van Banoe Auf vormen een gemeenschap samen met de gelovigen, de joden hebben hun eigen religie evenals de moslim en de vrije (voormalig) slaven, met uitzondering van degenen die zich oneerlijk gedragen of zondig, want zij beschadigen zichzelf en hun families.” (Ibn Hisham)
Het recht op waardig bestaan
Islam erkent het recht dat de niet-moslim onderdanen van de Islamitische Staat hebben op een menswaardig bestaan. Allah (swt) zegt in de Koran, de vertaling waarvan zoveel betekent als:
“En inderdaad hebben we de zonen van Adam geëerd.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Israa 17, vers 70)
Deze eer betreft de mens als mens, willekeurig hun overtuiging, kleur of ras. Het is daarmee verplicht de waardigheid van mensen te respecteren, of zij nu moslim zijn of niet-moslim zijn. [18] Een voorbeeld van dit respect voor de waardigheid van mensen kan gevonden worden in het gedrag van Profeet Mohammed (saw), in een hadith van Imaam Boechari:
“Toen een dag een begrafenisstoet voorbij de Profeet trok, stond hij op. Zijn metgezellen zeiden tegen hem: ‘het is de begrafenis van een jood’. Hij (de Profeet), antwoordde door te zeggen: ‘is hij niet ook een ziel?’.”
Verder, overeenkomstig het idee betreffende de waardigheid van mensen, niet-moslims hebben het recht op respect voor hun gevoelens en emoties.
Ook is het hun recht dat hun eer niet bezoedeld wordt, en dat discussie met hen plaatsvindt op de meest eerwaardige manier. Allah (swt) zegt, de betekenis waarvan zoveel betekent als:
“En redetwist niet met de mensen van het boek, enkel op een betere manier (dan enkel twisten).” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Ash Shoera 42, vers 46)
Feitelijk gezien is een niet-moslim gelijk aan een moslim. Het is daarom dus niet toegestaan een niet-moslim te schaden zonder reden hiertoe, of dit nu zijn eer betreft, eigendom of persoon. Hij mag niet gedood worden zonder het benodigde proces van wet en rechtvaardigheid. [19]
Het recht op goede behandeling
Imam Qarafi (gedateerd 648 n.H.) zegt: “Het is een plicht op de moslims tegenover de dhimmi om te zorgen voor de zwakkeren onder hen, om de behoeften van de armen onder hen te bevredigen, hun hongerigen te voeden en van kleding te voorzien, hen vriendelijk te bejegenen, en zelfs om kwetsingen door hun te tolereren; al was het van een buur en al was de moslim de rechthebbende partij. De moslims moeten hen tevens van eerlijk advies voorzien en beschermen tegen eenieder die hen of hun families schade toe wenst te brengen, hun bezittingen wenst te stelen, of hun rechten wil schenden.” [20]
Het recht cultuur specifieke eigenschappen te behouden
Islam verplicht degenen die haar niet welwillend tegenover staan niet haar desalniettemin toch te accepteren. Integendeel, Islam erkent de absolute vrijheid voor de niet-moslim om zijn eigen religie te behouden. Allah (swt) zegt in de Koran, de vertaling waarvan zoveel betekent als:
“En er is geen dwang in het geloof. De waarheid is duidelijk onderscheiden van de valsheid.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 256)
Een vers dat werd geopenbaard om te voorkomen dat bepaalde individuen van onder de Ansar (degenen van de oorspronkelijk bewoners van Madina die de Profeet aldaar hebben geholpen) hun zonen die het Jodendom of het Christendom hadden aangenomen zouden dwingen tot bekering tot Islam nadat zij was gekomen. (Ibn Kathir)
Islam gaf de niet-moslim onderdanen van de Islamitische Staat niet enkel het recht hun religie te behouden, het gaf hun tevens het recht hun religieuze rituelen ten uitvoer te brengen en garandeerde veiligheid voor hun plaatsen van aanbidding. Hiernaast, betreffende voeding, kleden, huwelijkse zaken, scheiding en sociale relaties mogen de niet-moslims hun eigen religies en culturen volgen. Ook zullen zij niet onderworpen worden aan Al Hoedoed (geopenbaarde wettelijke bestraffing), enkel in geval van overtredingen ook volgens hun eigen wetten, zoals diefstal en overspel. Maar zij mogen dus niet vervolgd worden voor handelingen die naar hun maatstaven geen overtredingen zijn, zoals het eten van varkensvlees of het drinken van alcohol. [21]
Het recht op bescherming tegen agressie
Het is noodzakelijk voor de Islamitische Staat te zorgen voor bescherming van de niet-moslims die in Dar al Islam verblijven tegen agressie van externe vijanden. Nog belangrijker is bescherming tegen interne vijanden. [22] Bescherming van de dhimmi is een plicht op de moslims. Het is de dhimmi niet verplicht in het leger van de Islamitische Staat te treden, of om te vechten ter bescherming van de staat. Het is een plicht voor de Khalifa hen die zich in Dar al Islam bevinden te beschermen net zoals hij de moslims zou beschermen, en om te werken voor hun vrijlating uit gevangenschap indien in vreemde handen. Ibn Hazm (gedateerd 1064 n.C.) stelt: “Een van de rechten van de mensen van het verbond is dat wanneer Dar al Islam wordt aangevallen in een gebied waar zij verblijven, het de plicht is op de moslims te sterven om hun te beschermen.”
Het recht tot klagen
Volgens de huidige generatie moslim geleerden heeft iedere onderdaan van de Islamitische Staat, indien hij volwassen is en bij gezond verstand, het recht om zitting te nemen in het Hof voor Shoera (consultatie). Derhalve beschikt de niet-moslim tevens over het recht deel te nemen aan verkiezingen voor het hof; deelname aan verkiezingen voor en zitting in het Hof van Shoora is dus een recht voor moslim en niet-moslim, man of vrouw. Echter, het is de niet-moslim niet toegestaan zich uit te spreken in zaken van wetgeving, omdat de wetgeving van de Islamitische Staat ten alle tijde gebaseerd is op Islam, en dus de bronnen van Islam de Koran en de Soenna. En het feit van de niet-moslim blijft dat zijn visie niet is gebaseerd op deze bronnen. In het verlengde hiervan heeft een niet-moslim net zo niet het recht deel te nemen aan de verkiezingen voor een nieuwe Khalifa. [23]
Buiten dit heeft iedere niet-moslim in ieder geval het recht klachten in te dienen tegen onrecht hem of haar aangedaan door de heersers, of tegen onjuistheden in de ervaren ten uitvoerbrenging van Islam op hem of haar. En de niet-moslim heeft het recht zijn mening te geven in technische aspecten van het leven, zoals bijvoorbeeld over de precieze locatie van een nieuw te bouwen school of ziekenhuis, et cetera.
Het recht op arbeid
Iedereen die burger is van de Islamitische Staat en over de noodzakelijke kwaliteiten beschikt, moslim of niet-moslim, mag aangesteld worden als directeur van of werknemer binnen een administratief departement van de overheid. Maar de niet-moslims mogen niet posities van wetgeving of regering bekleden binnen de overheid. Ook mogen zij niet religieuze posities bekleden die van doen hebben met specifiek Islam, zoals imam (voorganger bij gemeenschappelijke gebeden).
Plichten van de dhimmi in de Islamitische Staat
Algemeen genomen kennen de niet-moslim burgers van de Islamitische Staat twee verplichtingen: dat is het gehoorzamen aan de wetten van Islam op haar van toepassing waarmee de staat regeert, en het betalen van de djiziya. Indien de dhimmi weigeren aan een van deze twee plichten te voldoen, dan overtreden zij hiermee hun overeenkomst met de staat. Hierbij dient opgemerkt te worden dat indien iemand van hen op deze wijze ongehoorzaam is, de overtreding enkel hem wordt aangerekend. Het verdrag is net zo overtreedden, wederom enkel voor degene die de overtreding begaat, indien iemand van de dhimmi overspel pleegt met een moslim vrouw of haar huwt; vijandige spionnen of soldaten verbergt; een moslim wegleidt van Islam; een moslim doodt; iets ontoelaatbaars zegt over Allah of de Boodschapper van Allah; of een geval van struikroof begaat.
We moeten hierbij optekenen dat volgens de Hanafi wetschool, echter, de overeenkomst met de dhimmi niet verbroken wordt indien de dhimmi de overtreding van weigering jyzia te betalen begaat, de profeet belasterd, een moslim doodt of overspel pleegt met een moslim vrouw. Naar hun mening wordt de overeenkomst enkel verbroken wanneer de dhimmi zelf moslim wordt; of van Dar al Islam vertrekt naar Dar al Harb; of vecht tegen de moslims. [24]
____________________________________
[1] Fatwa Shahul Hameed, www.islamonline.net, 25 oktober 2002; zie ook Ar Ragib Al Asfahani: “Mufradatu alfaadh al Qur’an (woordenboek van Koranische termen), pagina’s 451-453, Dar al Fikr, Libanon, [2] Al-Fayruzabadii: “Al Kamuss al Muhiit (Oceaan Woordenboek), pagina 1323, Dar ‘Ihayu turath al Arabi, Libanon, 1997. [3] Afif Abdulfatah Tabara: “Ruh addien al Islami (De ziel van de islamitische religie), pagina 339 [4] Ibn Qayyim al Jawziyya: “Ahkaam Ahlu Adh Dhimma (het oordeel betreffende de dhimmi)”, pagina 873, Dar Ibn Hazm, Libanon, Beiroet, 1997 [5] Ibid. noot 5 [6] Zie bijvoorbeeld: “The Peace Dictionary”, www.yahoodi.com/peace/dhimma.html [7] Sayyid Saabiq: “Fiqh us Sunnah”, pagina 51; maar zie ook noot 4 [8] Abdul Qadeem Zalloom: “Al Amwal fi Dowlat Al Khilafa (Middelen voor de Khilafa Staat)”, pagina’s 67 – 68, Dar al Ilm lilmalayine, Libanon, 1988 [9] Dr. Muhammad Khyr Hykal: “Al Jihad wa al Kitaal fi Asiyasa ash Shar’ia (Jihad en vechten volgens shari’a), pagina’s 1452 – 1453 [10] Abdul-Karim Zidane: “Majmuatu Buhuth Fiqkhia (Verzamelde juridische werken)”, pagina 51, Muasasatu ar Risala, Libanon 1982. [11] Abdul Wahab Khlaf: “Asiyasa ash Shari’a (Politiek naar shari’a), pagina 69, Al Matb’a as Salafiya, Egypte, 1350 n.H. [12] Ibid. noot 11 [13] Ibid. noot 10 [14] “Mokhadimatu Ibn Khaldoon (De introductie van Ibn Khaldoon)”, pagina 181, Matb’atu Ibn Shaqrun, Cairo [15] Yussef Al Qaradawi: “Al Akaliyat Adeenia Wal Hal Al Islami (Religieuze minderheden en de Islamitische oplossing)”, pagina 30, Maktabatu Wahba, Egypte, 1996 [16] Asharif Ajorjani: “Kitabu-aT’arifaat (Het boek van definities)”, pagina 104, Dar al Fikr, Libanon, 1997 [17] Ibid. noot 15 [18] Ibid. noot 15 [19] Ibn Qudama al Maqdisi: “Al-Mugni (De voorziende)”, pagina 289 [20] Imam Qarafi: “Al Furuk (Verschillen)”, pagina 31 [21] Ibn Muflih al Hanbali: “Al Mubdi’u (De inventieve)”, pagina 416 [22] Ibid. noot 19 [23] Dandel Jabr: “Al Akaliyat Gyr al Muslima Fi al Mujtam’i al Islami (Niet-moslim minderheden in de islamitische samenleving)”, pagina’s 253 – 270, Dar Oman, Jordanië, 2003 [24] Al Kasani: “Badai’u as Snaye’i (Wonderen der Kunsten)”, Dar al Koetoeb al Ilmiyah, Libanon, 1986