Islamitische wetenschappen

De da’awa tot Islam (deel 5): De eigenschappen van de da’awa drager

De uitdagingen waarmee de drager van de da’awa in het Westen geconfronteerd zal worden zijn duidelijk. Hij moet proberen de moslims te leiden tot al ma’aroef (het goede) terwijl de samenleving probeert de moslims de leiden tot al moenkar (het kwade) en de samenleving zal hem daarom vijandig tegenover staan. En ook onder de moslims zullen er enkelen zijn die hem vijandig tegenover staan, omdat zij verlangen naar de aangeboden complete acceptatie door de samenleving waarin zij leven en de beëindiging van discriminatie, en niet in de gaten hebben dat zij hiervoor hun Islam moeten opgeven; en zich dus niet realiseren dat de drager van de da’awa tot Islam in het Westen hen probeert te helpen en te leiden naar al ma’aroef.

De drager van de da’awa in het Westen moet dus een leider zijn in de meest moeilijke omstandigheden. Het nu volgende zal de drager van de da’awa in het Westen daarom van adviezen voorzien die hem, insja Allah (als Allah het wil), zullen helpen om een goede Islamitische leider te zijn. Iemand die de Tevredenheid van Allah (swt) verdient en die, wederom insja Allah, met zijn werk het gewenste doel zal realiseren: de overwinning voor Islam.

Leiderschap in Islam

Leiderschap is het beïnvloeden van mensen om hen tot bepaald denken of bepaald gedrag te bewegen. De profeten (as) van Allah (swt) waren allemaal leiders, omdat zij door Allah (swt) naar de mensen zijn gestuurd om duidelijk te maken wat de juiste manier van leven is en om de mensen te leiden naar deze juiste manier van leven. Allah (swt) zegt:

“En Allah leidt daarmede degenen die Zijn welbehagen zoeken op de paden van vrede en leidt hen uit de duisternis tot het licht door Zijn gebod en leidt hen naar het rechte pad.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Maida 5, vers 16)

“Hij is het Die duidelijke tekenen nederzendt aan Zijn dienaar om u van de duisternissen in het licht te brengen en voorwaar, Allah is Liefderijk Genadevol.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Hadied 57, vers 9)

Leiderschap kan op verschillende manieren gepraktiseerd worden. Leiderschap kan gebaseerd worden op macht en autoriteit. Dit betekent dat de leider de mensen dwingt om iets te doen of te denken, iets dat zij eigenlijk niet willen doen of denken. Feitelijk al de heersers in de landen van de moslims zijn tirannen die op basis van macht de mensen dwingen tot bepaalde handelingen. Leiderschap kan ook gebaseerd worden op misleiding. Dit betekent dat de leider de mensen misleidt tot het denken van iets of het doen van iets, iets dat zij eigenlijk niet willen doen of denken, door de realiteit van hetgeen waartoe hij oproept te verbergen. Bijvoorbeeld Djamal Abdel Nasser in Egypte leidde op basis van misleiding. Hij deed de mensen denken dat hij werkte tegen kolonialisme en de mensen ondersteunden hem daarom, terwijl hij in werkelijkheid een agent van Amerika was en werkte voor kolonialisme. Leiderschap kan, ten slotte, ook gebaseerd worden op overreding en overtuiging. Dit betekent dat de leider de mensen middels argumenten overtuigt van hetgeen waartoe hij oproept, zodat de mensen hem uit eigen beweging welwillend volgen.

Zonder twijfel is het leiderschap in Islam gebaseerd op overreding en overtuiging. Allah (swt) zegt:

“Roep tot de weg van uw Heer met wijsheid en goede raad en redetwist met hen op een gepaste wijze.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nahl 16, vers 125)

Dit betekent discussieer met hen, overtuig hen van het juiste met goede argumenten. In de Siera van de Boodschapper van Allah (saw) vindt men daarom ook dat hij (saw), bij contact met de mensen en de stammen, eerst Islam uitlegde en de Koran reciteerde om zijn profeetschap te bewijzen, en hen daarna opriep tot acceptatie van Islam en het volgen van hem (saw). Bijvoorbeeld, toen de Boodschapper van Allah (saw) in Mekka de jongeman Iyaas bin Moe’adh uit Yathrib ontmoette, “introduceerde (hij) Islam en zichzelf aan hem, legde zijn missie aan hem uit, en reciteerde enkele verzen van de Koran” (Ibn Hisjaam, Ar Rahieq al Maktoem). En Toefail bin ‘Amr ad Dausi was de dichter die in eerste instantie katoen in zijn oren propte om de Boodschapper van Allah (saw) niet te kunnen horen, bang als hij was geworden door de belastering van de Boodschapper van Allah (saw) door Qoraiesj. Maar toen hij de Boodschapper van Allah (saw) een gebed had zien verrichten wilde hij met hem (saw) spreken: “De Boodschapper van Allah (saw) reciteerde enkele verzen van de Nobele Koran voor hem, en de man slaagde er [dus] in iets van exceptionele schoonheid te smaken en de waarheid erin onderscheidde zich. Hij omarmde Islam en getuigde dat er geen god buiten Allah is en dat Mohammed zijn Boodschaper is”. (Ibn Hisjaam, Ar Rahieq al Maktoem). En toen Aboe Bakr (ra) de Boodschapper van Allah (saw) naar de stam Banoe Sjayba bin Tha’alaba bracht, zei hij (saw) tegen hen: “Ik roep jullie op om te getuigen dat er geen god is buiten Allah, en dat ik de Boodschapper van Allah (saw) ben. Ik vraag jullie mij te beschermen, zodat ik ten uitvoer kan brengen waartoe Allah mij verplicht heeft. Qoraiesj zijn in opstand gekomen tegen de geboden van Allah en zij hebben Zijn Boodschapper ontkent. Zij hebben de kant van het kwade gekozen tegen het goede. Maar Allah is de Almachtige, die Alle Lofuitingen toekomt”. De Boodschapper van Allah (saw) reciteerde toen voor hen:

“Zeg: ‘Komt ik zal u verkondigen, wat uw Heer heeft verboden’, namelijk dat gij iets met Hem vereenzelvigt en dat gij uw ouders niet goed behandelt en dat gij uw kinderen uit armoede doodt – Wij zijn het, Die voor u en voor hen zorgen – en dat gij onbetamelijke daden hetzij openlijk of in het geheim begaat en dat gij een ziel ten onrechte doodt die Allah heilig heeft verklaard. Dit is, hetgeen Hij u heeft bevolen, opdat gij moogt begrijpen. Beheert het eigendom van de wees, voordat hij volwassen is, niet anders dan op de beste wijze. En geeft de volle maat en het volle gewicht met rechtvaardigheid. Wij belasten geen ziel boven haar vermogen. En leeft, wanneer gij spreekt, rechtvaardigheid na, zelfs wanneer het een bloedverwant betreft en vervult het verbond van Allah. Dit is, hetgeen Hij u vermaant, opdat gij er lering uit moogt trekken. En dit is het rechte pad dat tot Mij leidt. Volgt het daarom en volgt geen andere wegen opdat zij u niet van Mijn weg afleiden. Hiertoe vermaant Hij u, opdat gij vroom moogt zijn.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al An’aam 6, vers 151 – 153)

De vertegenwoordiger van Banoe Sjayba bin Tha’alaba zei toen: “En wat heb je nog meer te zeggen, o broeder van Qoraiesj? Ik zweer dat dat deze woorden niet de woorden van een aardse sterveling zijn. Als ze dit wel zouden zijn geweest, dan zouden we ze herkend hebben.” (Ibn Kathier).

Dit zijn allemaal voorbeeld van leiderschap op basis van overreding en overtuiging. Deze vorm van leiderschap is de beste vorm van leiderschap. Maar hij vereist ook veel van de leider. De leider die op basis van overreding en overtuiging wil leiden zal ondermeer moeten beschikken over kennis, zodat hij de juiste weg zal kennen en over de juiste argumenten zal beschikken om de mensen hiervan te overtuigen. Hij zal ook een voorbeeld moeten zijn van hetgeen waartoe hij oproept, zodat zijn gedrag niet een argument tegen hem zal zijn. Hij zal bereidheid moeten tonen om te offeren, want degene die oproept tot al ma’aroef zal zeker beproefd worden, en de aspirant leider die niet bereid is te offeren voor hetgeen hij toe oproept wordt niet serieus genomen door de mensen. En hij zal over de beste manieren moeten beschikken, zodat de mensen vertrouwen in hem ontwikkelen. In afwezigheid hiervan zal hij niemand kunnen overtuigen om hem te volgen.

Kennis is noodzakelijk voor de drager van de da’awa tot Islam

De drager van de da’awa tot Islam in het Westen zal de confrontatie aan moeten gaan met de mensen die Islam verwerpen, en met de mensen die Islam proberen te veranderen.

Voor wat betreft de discussie met de mensen die Islam geheel en compleet verwerpen, zijn doen dit omdat ze geloven in een andere ideologie dan Islam. Het gevolg hiervan is dat zij hetgeen Islam voor staat zullen bekritiseren. Zij zullen zeggen dat de oplossingen die Islam aandraagt voor de problemen van de mensen onjuist zijn. En niet zelden zullen zij Islam hierbij misrepresenteren. Oftewel, zij zullen aan Islam dingen toeschrijven die niet bij Islam horen zoals “Islam wil al de ongelovigen vermoorden” en “Islam onderdrukt de vrouw”. En zij zullen hierna de oplossingen van hun eigen ideologieën aandragen alzijnde de juiste oplossing voor de problemen van de mensen. De moslims in het Westen zoeken naar iemand die namens hen Islam kan vertegenwoordigen in deze discussies. Zij zelf kennen Islam namelijk goed genoeg om te weten dat de aantijgingen van de mensen die Islam geheel en compleet verwerpen incorrect zijn, en dat Islam beter is dan de alternatieve ideologieën die deze mensen aandragen. Maar niet veel mensen zijn in staat om dit helder en duidelijk te beargumenteren. Om dit te kunnen, om helder en duidelijk te kunnen uiteenzetten wat Islam is en om te kunnen beargumenteren waarom Islam beter is dan de alternatieve ideologieën, is zowel kennis van Islam nodig als kennis van de aangedragen alternatieve ideologieën. Dit vereist van de drager van de da’awa tot Islam in het Westen dat hij bekend is met Fiqh, zijnde de Islamitische ideeën volgens de geleerden van Islam. En hij moet kennis hebben van de geschiedenis van Islam en de Islamitische Staat, zodat hij weet waar de praktische tenuitvoerbrenging van Islam toe geleid heeft. Met deze kennis kan hij de valse aantijgingen aan het adres van Islam weerleggen en duidelijk maken wat Islam echt zegt en waar Islam echt voor zorgt. Hij moet ook de filosofie kennen achter de ideologieën die als alternatief voor Islam worden aangedragen. En hij moet kennis hebben van de reaiteit in de landen die deze ideologieën geïmplementeerd hebben, oftewel van de praktische gevolgen van de tenuitvoerbrenging van deze ideologieën. Des te beter hij bekend is met dit alles, des te beter zal hij de juistheid van Islam en de onjuistheid van alternatieve ideologieën kunnen aantonen en beargumenteren.

Voor wat betreft de discussie met de mensen die Islam proberen te veranderen, voor hen geldt dat sommigen onder hen dit doen omdat zij Islam verkeerd begrijpen, terwijl anderen onder hen dit doen omdat ze geloven in een andere ideologie dan Islam. Beiden zullen echter de oplossingen die Islam aandraagt voor de problemen van de mensen bekritiseren door te zeggen dat zij Islam niet correct weergeven. Zij zullen dan de oplossingen van andere ideologieën presenteren alszijnde de oplossingen van Islam voor de problemen van de mensen. De moslims in het Westen zelf zijn vaak niet in staat om de waarheid van de valsheid te onderscheiden in deze discussies, waar meerdere partijen zeggen “Islam zegt dit” maar zij elkaar toch tegenspreken zoals in de discussie “democratie is sjirk (meergoderij) en koefr (ongeloof)” versus “deelname aan democratie is fard (verplicht)”. Zij zoeken daarom iemand die helder en duidelijk kan beargumenteren hoe Islam begrepen moet worden. De drager van de da’awa tot Islam in het Westen moet zichzelf daarom tevens verdiepen in de wetenschappen van Islam die duidelijk maken hoe precies Islamitische ideeën tot stand moeten worden gebracht. Oftewel, naast kennis van Fiqh, zijnde de Islamitische ideeën volgens de geleerden van Islam, moet de drager van de da’awa tot Islam in het Westen ook kennis hebben van Oesoel oel Fiqh, zijnde de methodologie die gebruikt moet worden om de Islamitische ideeën te kunnen bepalen. Met deze kennis zal hij helder en duidelijk kunnen beargumenteren waarom bepaalde ideeën die als “Islamitische ideeën” gepresenteerd worden toch niet echt Islamitische ideeën zijn. En hij zal met deze kennis helder en duidelijk kunnen beargumenteren wat de Islamitische ideeën wel zijn, en waarom zij de ware Islamitische ideeën zijn. In de discussies binnen dit bereik zal de drager van de da’awa tot Islam in het Westen verder geholpen worden door kennis van de overige Islamitische wetenschappen, zoals ‘Ilm al Koran, meest prominent waaronder Tafsier al Koran en Asbab an Noezoel, de wetenschapen die noodzakelijk zijn om de Koran correct te kunnen begrijpen; en ‘Ilm al Hadieth, de wetenschap die noodzakelijk is om de Soenna van de Boodschapper van Allah (saw) te kunnen bepalen en begrijpen.

Over het belang van kennis voor de drager van de da’awa tot Islam, heeft de Boodschapper van Allah (saw) gezegd: “Voorwaar, de geleerden zijn de erfgenamen van de profeten. De profeten laten geen dinar of dirham na, maar hun nalantenschap is kennis. En hij die het neemt, neemt een waardevol iets.” (Aboe Dawoed, Ibn Hibbaan, Ibn Maadja).

De metgezellen (ra) van de Boodschapper van Allah (saw), die de Boodschapper van Allah (saw) ondersteunden bij het leiden van de mensen en die hem (saw) opvolgden als leiders van de mensen, waren zich bewust van het belang van kennis voor deze taak. Van ‘Abdoellah bin Mas’oed (ra) is bijvoorbeeld overgeleverd: “Wanneer iemand van ons toen verzen [van de Koran] geleerd had, dan ging hij niet verder met de volgende tien verzen totdat hij hun betekenis begrepen had en wist hoe hij volgens hen moest handelen.” (At Tabarani).

De drager van da’awa tot Islam in het Westen die wil helpen de moslims te leiden tot al ma’aroef moet naast kennis van religieuze en ideologische zaken ook over kennis beschikken van politieke zaken. De vijanden van Islam ontwikkelen namelijk voortdurend plannen tegen Islam en de moslims. Maar, om deze plannen een grotere kans op slagen te geven, proberen zij hun plannen verborgen te houden. Om niet ten prooi te vallen aan deze plannen van de vijanden van Islam moeten de moslims weten van deze plannen. De drager van da’awa tot Islam in het Westen moet daarom in staat zijn om deze plannen van de vijanden van Islam te herkennen in hetgeen de vijanden van Islam doen en zeggen. Om dit te kunnen moet de drager van de da’awa tot Islam in het Westen kennis hebben van de geschiedenis zodat hij de realiteit van de partijen en mensen die zich begeven in de politiek kent en weet wie met wie samenwerkt en wie tegen wie werkt, zodat hij de doelstellingen achter hun woorden en handelingen kan bepalen. Hiervoor moet hij ook bekend zijn met de realiteit van politiek, nationaal en internationaal, zodat hij weet hoe de politiek functioneert. Oftewel, zodat hij weet hoe in de politiek plannen worden omgezet in beleid en handelingen. Ten slotte moet hij de politieke gebeurtenis op de voet volgen, zodat hij weet wat speelt en de relaties tussen de gebeurtenissen, die de doelstellingen achter de woorden en handelingen van de politici duidelijk maken, kan zien. De Boodschapper van Allah (saw) zelf deed niet anders. Hij stuurde verschillende expedities er op uit om uit te vinden waar de vijanden van Islam mee bezig waren en wat zij aan het plannen waren. De Slag bij Badr resulteerde uit een dergelijke expeditie, nadat de Boodschapper van Allah (saw) aan ‘Abdoellah bin Djasj bin Ri’ab al ‘Asaadi (ra) de opdracht had gegeven: “Wanneer je deze brief van mij gelezen hebt, ga dan voort totdat je Naghla bereikt tussen Mekka en Ta’if. Wacht daar dan voor de Qoraiesj en vindt voor ons uit wat zij aan het doen zijn”. (At Tabari).

Woorden en daden zijn noodzakelijk voor de drager van de da’awa tot Islam

De daden van degene die de mensen wil helpen leiden tot het goede zijn belangrijk voor twee redenen.

Ten eerste, het is duidelijk dat leiderschap op basis van overreding en overtuiging goede argumenten vereist, argumenten die de mensen overtuigen van de boodschap. Maar, de handelingen van degene die zichzelf aanbiedt voor het leiderschap zijn een vorm van argumenten. Als hij tot het ene oproept, maar zelf het andere doet, dan rijst de vraag: gelooft hij zelf wel in hetgeen hij de mensen tot uitnodigt? De daden van degene die zichzelf aanbiedt voor het leiderschap zijn daarom het belangrijkste argument. Zij kunnen namelijk zelfs het beste verstandelijk argument kapot maken.

De Boodschapper van Allah (saw) was altijd een voorbeeld van hetgeen hij de mensen toe op riep. Een voorbeeld hiervan is in de kwestie Rabia bin al Haritha. De Preek van het Afscheid van de Boodschapper van Allah (saw) markeerde feitelijk de completering van Islam door Allah (swt). Dus herinnerde de Boodschapper van Allah (saw) de mensen er op dat moment aan dat de wetten van Djahiliyya (het tijdperk voor Islam) niet langer gevolgd mochten worden, omdat Islam was gekomen met de correcte wetten. Hij (saw) zei: “Ieder recht dat in de tijd van Djahiliyya resulteerde uit moord is nu kwijtgescholden, en de eersten van deze rechten die ik nu kwijtscheld is hetgeen is geresulteerd uit de moord op Rabia bin al Haritha.” (Boechari, Moeslim, Ahmed en At Tirmidhi). Rabia bin al Harith was familie van de Boodschapper van Allah (saw) zelf. De Boodschapper van Allah (saw) gaf dus het goede voorbeeld door als eerste afstand te nemen van rechten die de wetten van Djahiliyya hem (saw) gaven. En in wat overgeleverd is betreffende de Slag van de Greppel (Al Gandaq) zijn verdere bewijzen dat de Boodschapper van Allah (saw) middels daden altijd het goede voorbeeld gaf. Hij werkte tezamen met de moslims om de greppel te graven. Hij leed honger tezamen met de moslims en als er eten gebracht werd liet hij zijn metgezellen eerst eten om zelf pas als allerlaatste, nadat iedereen gegeten had, een hap te nemen van wat overgebleven was. De Boodschapper van Allah (saw), met andere woorden, deed altijd zelf waar hij anderen toe opriep. Hij (saw) riep op tot het gebed en was zelf degene die het meest van allen bidde. Hij (saw) riep op tot het vasten en was zelf degene die het meest van allen vastte. Hij (saw) riep op tot vrees voor Allah (swt) en was zelf het meest bevreesd voor Allah (swt). Hij (saw) riep op tot gemeenschapszin en was zelf het meest bezorgd om het welzijn van de moslims. Dit is allemaal zo bekend dat hiervoor geen verdere bewijzen nodig zijn.

Ten tweede, de drager van de da’awa tot Islam moet de mensen willen helpen leiden tot het goede. Niet voor status of eer, maar om de Tevredenheid van Allah (swt) te verdienen. En Allah (swt) zegt:

“O gij die gelooft, waarom zegt gij hetgeen gij niet doet? Het is afkeurenswaardig bij Allah dat gij zegt hetgeen gij niet doet.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera As Saff 61, vers 2 – 3)

En de Boodschapper van Allah (saw) heeft gezegd: “Een man zal gebracht worden op de Dag des Oordeels en hij zal in het vuur geworpen worden en zijn ingewanden zullen naar buiten komen. Er zal gezegd worden: ‘Was jij niet degene die het goede gebood en het kwade verbood?’. Hij zal zeggen: ‘Ik gebood jullie het goede maar deed het zelf niet, en ik verbood jullie het kwade maar deed het zelf’.” (Boechari, Moeslim). En: “Ik weet dat enkele mensen van mijn oemma op de Dag des Oordeels zullen komen met goede daden als de witte bergen van Tihama, maar Allah zal deze [bergen] tot stof maken.” Men vroeg: “O Boodschapper van Allah! Beschrijf hen voor ons, zodat wij niet een van hen zullen zijn zonder dit te weten!”. Hij (saw) zei: “Zij zullen jullie broeders zijn, en van onder jullie volk, en zij zullen van de nachten nemen zoals jullie dit doen, maar zij zijn mensen die, wanneer zij alleen zijn met de verboden van Allah, dezen overtreden.” (Ibn Maadja).

De drager van de da’awa tot Islam zal dus onsuccesvol zijn in zijn pogingen om de moslims te helpen leiden tot het goede als hij niet zelf het goede voorbeeld geeft. De drager van de da’awa tot Islam moet derhalve zijn uiterste best doen om weg te blijven van haraam, in het openlijke en in het verborgene, in de grote zaken en in de zaken die klein en minder belangrijk lijken. Dit is wat het goede voorbeeld geven betekent.
Bereidheid tot offeren is noodzakelijk voor de drager van de da’awa tot Islam

Het geven van het goede voorbeeld vereist offers. Want dit is wat het wegblijven van haraam, in het openlijke en in het verborgene, in de grote zaken en in de zaken die klein en minder belangrijk lijken, betekent. Het is offeren van het profijt in dit leven voor het profijt in het Hiernamaals.

Al de moslims zullen gestest worden in hun bereidheid om vast te houden aan Islam. Allah (swt) zegt:

“En Wij zullen u een weinig beproeven door vrees, honger, verlies van bezittingen, levens en vruchten” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 155)

En:

“Gij zult zeker worden beproefd in uw bezittingen en in uzelf en gij zult gewis vele pijnlijke dingen horen van degenen, aan wie het Boek was gegeven vóór u en van degenen die afgoderij bedrijven.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Imraan 3, vers 186)

Maar de drager van de da’awa tot Islam zal in het bijzonder getest worden door Allah (swt). Hij is immers degene die probeert de moslims te helpen en te leiden naar het goede. Hij zal derhave moeten bewijzen dat hij het waard is om als leider te fungeren. En de vijanden van Islam zullen hun woede en haat tot hem richten, omdat hij degene is die hen tegen probeert te werken! Bij deze beproeving is de drager van de da’awa tot Islam verplicht om geduldig te volharden. Om vast te houden aan het pad dat hij bewandeld. Oftewel, om vast te houden aan Islam, aan de halal, om weg te blijven van de haraam, en om op te blijven roepen tot het goede:

“…verricht het gebed en gebied het goede en verbied het kwade en verdraag geduldig wat u ook overkomt. Dit zijn belangrijke geboden.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Loeqman 31, vers 17)

Degene die niet bereid is te offeren kan dus onmogelijk een drager van de da’awa tot Islam te zijn. En degene die bereid is te offeren voor Islam, die moet zichzelf voorbereiden voor de beproevingen die zullen komen en waarin zijn bereidheid tot offeren getest zullen worden.

Een aantal zaken kunnen genoemd worden als hulpmiddel voor de moslim in tijden van beproeving, zaken die hem in staat zullen stellen vast te houden aan de halal en weg te blijven van de haraam. Het opdoen van kennis zal de drager van de da’awa tot Islam bijvoorbeeld helpen hierbij. Allah (swt) zegt:

“Alleen Zijn dienaren die kennis bezitten, vrezen Allah.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Faatir 35, vers 28)

“Is hij, die God vereert in de uren der nacht, nederknielende en staande, die voor het Hiernamaals vreest en hoopt op de barmhartigheid van zijn Heer. Zeg: ‘Zijn zij die weten gelijk aan hen die niet weten?’. Maar alleen de verstandigen trekken er lering uit.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Az Zoemar 39, vers 9)

“Allah zal de gelovigen onder u en hen die kennis werd gegeven in rang verheffen.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Moedjaadala 58, vers 11)

Met andere woorden, hoe meer kennis men heeft van Allah (swt), des te meer zal men Hem (swt) vrezen en des te meer zal men Zijn (swt) geboden en verboden naleven. De Boodschapper van Allah (saw) heeft gezegd: “Als jullie zouden weten wat ik weet, zouden jullie veel huilen en weinig lachen.” (Boechari).

Maar alleen kennis is niet voldoende. De drager van de da’awa tot Islam moet zijn band met Allah (swt) ook hecht houden. Als hij zich Allah (swt) niet herinnert, namelijk, dan hij handelen zonder zijn kennis te gebruiken. Allah (swt) zegt:

“O gij die gelooft, vreest Allah. En laat iedere ziel acht geven op hetgeen zij voor morgen voorbereidt. En vreest Allah, voorzeker Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet. En weest niet als degenen die Allah vergaten, zodat Hij hun hun eigen ziel heeft doen vergeten. Zij zijn de overtreders.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Hasjr 59, vers 18 – 19)

Hij moet daarom proberen in voortdurende herinnering aan Allah (swt) te zijn, want dan zal hetgeen hij weet hem aansporen tot het doen van het goede en het wegblijven van het kwade. Hij moet daarom bewust handelingen verrichten die zijn band met Allah (swt) versterken.

Het doen van de halal en het wegblijven van de haraam is in zichzelf iets dat de band met Allah (swt) versterkt. Het doen van de aangeraden handelingen en het wegblijven van de afgeraden handelingen zal de band met Allah (swt) nog meer versterken. De Boodschapper van Allah (saw) heeft namelijk gezegd dat Allah (swt) heeft gezegd: “Ik verklaar de oorlog aan degene die een dienaar van Mij als vijand neemt. En Mijn dienaar komt niet dichter bij Mij door iets waar Ik meer van hou dan de dingen die Ik verplicht heb gemaakt voor hem. Verder, als Mijn dienaar door aangeraden handelingen nog dichter bij Mij komt, dan zal ik van hem houden. Als dit gebeurd dan zal Ik als het gehoor zijn waarmee hij hoort, het zicht waarmee hij ziet, de hand waarmee hij slaat, en het been waarmee hij loopt. Als hij Mij om iets vraagt, dan zal ik zeker zijn verzoek inwilligen. En als hij zijn toevlucht bij Mij zoekt, dan zal Ik hem dit zeker geven.” (Boechari).

Het gebed is één van die zaken die een persoon dichter bij Allah (swt) brengt. Dit geldt in eerste instantie voor de verplichte gebeden, maar ook voor de extra gebeden die een dienaar van Allah (swt) bovenop de verplichte gebeden verricht. Allah (swt) zegt:

“Verkondig hetgeen u in het Boek is geopenbaard, en onderhoud uw gebed. Voorwaar, het gebed weerhoudt van ondeugd en kwaad. En Allah gedachtig te zijn is inderdaad het hoogste. Allah weet wat gij doet.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Ankaboet 29, vers 45)

Van de drager van de da’awa tot Islam wordt voor wat betreft het gebed meer verwacht dan van andere moslims. Dit wordt aangetoond door het volgende. Toen een woestijnbedoeïne bij de Boodschaper van Allah (saw) kwam en hem vroeg wat hij moest doen om het Paradijs te verdienen, instrueerde de Boodschaper van Allah (saw) hem om zich vast te houden aan de vijf pilaren. Het gesprek ging als volgt: “Een bedoeïne met ongekamde haren kwam bij de Boodschaper van Allah (saw) en zei: ‘O Boodschaper van Allah (saw). Vertel me, wat heeft Allah (swt) me verplicht met betrekking tot het gebed’. De Boodschaper van Allah (saw) antwoordde: ‘Je moet de vijf dagelijkse gebeden tijdens de dag en de nacht op de juiste wijze uitvoeren, tenzij je de nawaafil (aangeraden) gebeden [ook] wilt doen’. De bedoeïne vroeg verder: ‘Vertel me, wat heeft Allah (swt) me verplicht met betrekking tot het vasten’. De Boodschaper van Allah (saw) antwoordde: ‘Je moest vasten tijdens gans de maand Ramadan, tenzij je meer wilt vasten als nawaafil’. De bedoeïne vroeg verder: ‘Vertel me, hoeveel zakaat heeft Allah (swt) me verplicht’. De Boodschaper van Allah (saw) informeerde hem toen over al de [elemtaire] regels van Islam. De bedoeine zei toen: ‘Bij Hem die u geëerd heeft, ik zal geen nawaafil doen, noch zal ik iets minder doen dan wat Allah me verplicht heeft’. De Boodschapper van Allah (saw) zei toen: ‘Als hij de waarheid spreekt, zal hij slagen [en het Paradijs verkrijgen]’.” (Boechari). Tegelijkertijd, echter, zei de Boodschapper van Allah (saw) over Ibn ‘Oemar (ra), die als één van de metgezellen probeerde de Boodschapper van Allah (saw) te ondersteunen in het leiding geven aan de mensen: “Wat een uitstekende man is ‘Abdoellah (bin ‘Oemar)! Deed hij toch ook maar de vrijwillige gebeden tijdens de nacht.” (Boechari, Moeslim). Met andere woorden, de Boodschapper van Allah (saw) verwachtte meer van zijn metgezellen dan van andere mensen. Hij verwachtte meer van zijn metgezellen die probeerden hem (saw) te ondersteunen in het leiding geven aan de mensen. De zoon van Ibn ‘Oemar (ra), Salim, zei overigens: “Hierna sliep mijn vader nog maar weinig tijdens de nacht.” (Boechari). De drager van de da’awa tot Islam moet dus proberen veel additionele gebeden te bidden om een hechte band met Allah (swt) op te bouwen. Vooral het nachtgebed is hiervoor goed.

Vasten buiten Ramadan is een andere manier om de band met Allah (swt) hecht te houden en hechter te maken. De Boodschapper van Allah (saw) heeft gezegd: “Het vasten is een schild waarmee men zichzelf beschermt tegen het Hellevuur” (Moeslim).

Het verrichten van smeekbedes brengt een moslim ook dichter bij zijn Heer (swt). Allah (swt) zegt:

“En wanneer Mijn dienaren u over Mij vragen, zeg dan: ‘Ik ben nabij. Ik verhoor het gebed van de smekeling, wanneer hij Mij aanroept’.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Baqara 2, vers 186)

De Boodschapper van Allah (saw) heeft verder gezegd: “Iedere moslims die een smeekbede doet die niet iets inhoudt dat zondig is en niets dat de familiebanden doet breken, zal hiervoor van Allah (swt) één van drie dingen krijgen: Hij kan zijn verzoek accepteren, of de beloning ervoor bewaren tot in het Hiernamaals, of van hem weghouden een gelijke hoeveelheid kwaad.” Zij die dit hoorden zeiden: “Dan zullen we vele smeekbedes doen”. De Boodschapper van Allah (saw) antwoordde: “Allah is meer dan bereid om te beantwoorden hetgeen jullie vragen.” (Boechari). En hij (saw) heeft gezegd, dat Allah (swt) heeft gezegd: “Ik ben zoals Mijn dienaar gelooft dat ik ben, en Ik ben met hem wanneer hij Mij gedenkt. Dus als hij Mij gedenkt in zichzelf, dan gedenk ook Ik hem in mijzelf. Als hij Mij gedenkt temidden van een groep van mensen dan gedenk ook Ik hem temidden van groep van mensen beter dan de groep van hem. Als hij een span naderbij komt aan Mij dan kom Ik een cubit naderbij aan hem; als hij een cubit naderbij komt aan Mij dan kom Ik een lengte van twee armen naderbij aan hem; en als hij tot Mij toekomt wandelende dan kom Ik tot hem toe rennende.” (Boechari, Moeslim).

Een verder advies dat gegeven kan worden aan degene die dichtbij aan Allah (swt) wil zijn en blijven, om bij de halal te kunnen blijven en bij de haraam weg te kunnen blijven, omdat Hij voor zijn eigen zieleheil en het welzijn van anderen de mensen wil helpen leiden tot het goede, is om de Koran geregeld te reciteren. De Boodschapper van Allah (saw) heeft namelijk gezegd: “De metafoor van een gelovige die de Koran reciteert is die van de citroen – diens geur is aangenaam en diens smaak is goed. De metafoor van een gelovige die de Koran niet reciteert is die van de dadel – die heeft geen geur maar diens smaak is goed. De metafoor van een hypocriet die de Koran reciteert is die van basilicum – diens geur is aangenaam maar diens smaak is bitter. De metafoor van een hypocriet die de Koran niet reciteert is die van de colocynth – die heeft geen geur en diens smaak is bitter.” (Boechari, Moeslim). En: “Voorwaar, degene die de Koran mooi, vloeiend en precies reciteert, hij zal in het gezelschap zijn van de nobele en gehoorzame engelen. Voor wat betreft degene die reciteert met moeite, stammelend en strompelend door de verzen, zijn beloning zal met twee vermunigvuldigd worden.” (Moeslim).

Als de drager van de da’awa tot Islam op deze en andere hier niet genoemde manieren de nabijheid van Allah (swt) zoekt op de momenten dat zijn leven eenvoudig is, dan zal hij Allah (swt) nabij aan hem vinden op de momenten dat hij getest wordt in zijn leven. Op die momenten zal hij zichzelf gesterkt voelen door zijn band met Allah (swt) en dus beter in staat zijn om de test op de juiste wijze door te komen. Ook vanuit dit perspectief is het dus aangeraden dat de drager van de da’awa tot Islam zijn best doet om de verplichte te doen en de aangeraden handelingen zoveel mogelijk, en om de verboden handelingen niet te doen en de afgeraden handelingen zo weinig mogelijk. Omdat het hem beter in staat zal stellen om de beproevingen in het te leven te weerstaan.

“En voor hem die Allah vreest (en gehoorzaam blijft), zal Hij (altijd) een uitweg bereiden (in tijden van moeilijkheden).” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera At Talaq 65, vers 2)

Al deze handelingen van aanbidding van Allah (swt), de verplichte handelingen en de handelingen die de verplichtingen op de moslims te boven gaan, brengen de moslim dichter bij Allah (swt). Ze stellen de drager van de da’awa tot Islam dus in staat om zijn eigen woorden na te leven, en dus om de Tevredenheid van Allah (swt) te verdienen alsmede om de Hulp van Allah (swt) die noodzakelijk is wil de drager van de da’awa tot Islam succesvol zijn in zijn werk. Een verder advies dat hierbij gegeven kan worden aan de drager van de da’awa tot Islam is om niet teveel waarde te hechten aan de doenja (het huidige leven):

“En verkoopt het verbond van Allah niet voor een geringe prijs. Hetgeen bij Allah is, is voorzeker beter voor u, wist gij het slechts.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nahl 16, vers 95)

Op het moment dat de moslim teveel waarde hecht aan de doenja, namelijk, zal hij bij de beproevingen van Allah (swt) verliezen. Dit is de betekenis van hetgeen Allah (swt) zegt:

“Zeg: ‘Indien uw vaders en uw zonen en uw broeders en uw vrouwen en uw verwanten en de rijkdommen die gij verkregen hebt en de handel waarvan gij slapte vreest en de woningen waarvan gij houdt, u liever zijn, dan Allah en Zijn boodschapper en het streven voor Zijn zaak, wacht dan, tot Allah met Zijn oordeel komt. Allah leidt het ongehoorzame volk niet’.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera At Tauba 9, vers 24)

Goede manieren zijn noodzakelijk voor de drager van de da’awa tot Islam

Na alles wat tot dusver gezegd is, is er nog een ding met betrekking tot de persoonlijkheid van de drager van de da’awa tot Islam dat besproken moet worden. En dat is zijn manier van omgang met andere mensen. Het belang van goede manieren is duidelijk gemaakt door Allah (swt) zelf:

“Door de barmhartigheid van Allah zijt gij (de Profeet) zachtmoedig jegens hen (gelovigen); als gij ruw en hardvochtig waart geweest zouden zij zich zeker uit uw omgeving hebben verwijderd. Vergeef hen daarom en vraag voor hen vergiffenis en raadpleeg hen in belangrijke zaken en wanneer gij vastbesloten zijt, leg dan uw vertrouwen in Allah. Voorzeker, Allah heeft degenen lief die vertrouwen in Hem hebben.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Imraan 3, vers 159)

De Boodschaper van Allah (saw) beschikte daadwerkelijk over de beste manieren en dit is wat de mensen ertoe bracht om zoveel van hem (saw) te houden, om in zijn (saw) nabijheid te willen zijn, om naar hem (saw) te willen luisteren, en om van hem (saw) te willen leren:

“En jij bent voorzeker van verheven karakter” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Qalam 68, vers 4)

De vrouw van de Boodschapper van Allah (saw), ‘Aiesja (ra), werd eens gevraagd de manieren van haar man te beschrijven. Ze antwoorde: “Zijn manieren waren de Koran.” (Moeslim). Hij was dus de belichaming van al de goede manieren waar Allah (swt) van houdt. Onder de karaktereigenschappen van de Boodschapper van Allah (saw) waren de volgenden:

Hij (saw) was uitermate beleefd. ‘Aiesja (ra) zei: “Hij gebruikte nooit slechte woorden en hij vermaakte de mensen nooit met obscene grapjes. Hij gedroeg zich goed wanneer hij de markt betrad. Het was niet zijn gewoonte om kwaad met gelijk kwaad te beantwoorden. Hij was vergevensgezind en vergaf.” (At Tirmidhi).

Hij (saw) kende de grootste zorg voor de mensen. Hij plaatste hun belangen boven zijn eigen belangen. Anaas bin Maalik (ra) heeft overgeleverd dat de mensen van Madina zich op een gegeven avond erg onrustig voelden. Toen zij een onbekend geluid hoorden waren ze bang, en sommigen van hen trokken er op uit om te zien wat het geweest kon zijn. Onderweg kwamen ze een man tegen die terugkeerde van de plaats waar het geluid vandaan was gekomen. Het was de Boodschapper van Allah (saw). “Hij was op het paard van Aboe Talha, zonder zadel, met een zwaard om zijn nek gehangen. Hij (saw) zei: ‘Er is niets om bang voor te zijn.’ En hij (saw) zei: ‘Dit paard was als stromend water [snel en lichtvoetig’, maar voorheen was het paard altijd langzaam geweest.” (Moeslim). En ‘Ali bin Aboe Taalib (ra) heeft gezegd: “Op de Dag van Badr beschermden wij onszelf tegen de mensen die blasfemie bedreven achter de Boodschapper van Allah (saw).” (Ahmed). De Boodschapper van Allah (saw) heeft ook gezged: “Ik sta dichterbij de geloven dan zijzelf. Dus als iemand overleidt en een schuld achterlaat, dan is deze op mij [ik neem de verantwoordelijkheid voor de schuld over]. En als iemand een bezit achterlaat, dan is dit voor zijn erfgenamen”. (Boechari en Moeslim).

Hij (saw) deelde alles wat hij had met de mensen. Anas (ra) zei: “De Boodschapper van Allah (saw) bewaarde niets voor de volgende dag [hij gaf alles direkt weg aan de mensen].” (At Tirmidhi). Op een dag vertrok de Boodschapper van Allah (saw) razendsnel naar één van zijn vrouwen na het gebed te hebben verrichten. Toen hij (saw) terugkeerde zag hij (saw) de verbazing op de gezichten van zijn metgezellen (ra) en zei toen: “Ik herinnerde me tijdens het gebed dat er een stuk goud in mijn huis was, en ik hou er niet van dat het gans de nacht bij ons blijft en dus heb ik opdracht gegeven om het te verdelen (onder de mensen).” (Boechari).

Hij (saw) respecteerde alle mensen, jong en oud. Op een dag werd de Boodschapper van Allah (saw) een kom melk gebracht. Hij (saw) dronk er van en wilde de kom toen doorgeven. Aan zijn (saw) rechterzijde, en normaal gesproken wordt doorgegeven naar de rechterzijde, was er een jonge jongen. Aan zijn (saw) linkerzijde was er een oude man. De Boodschapper van Allah (saw) zei tegen de jonge jongen: “Als je me toestaat geef ik eerst aan mijn linkerzijde”. De jonge jongen zei: “Nee, bij mijn Heer, o Boodschapper van Allah! Ik wil niet dat iemand anders mijn deel krijgt van wat aan uw lippen is geweest.” De Boodschapper van Allah (saw) gaf toen eerst aan de jongen. (Maalik).

Hij (saw) was geduldig met de mensen die hij moest leiden, en werd niet boos wanneer zij fouten maakten. Toen een bedoeïne in een hoek van de moskee van de Boodschapper van Allah (saw) begon te urineren werden de metgezellen (ra) woedend. Maar de Boodschapper van Allah (saw) zei: “Stop hem niet terwijl hij urineert, laat hem.” Nadat de man klaar was riep hij (saw) hem bij zich en zei: “Iedere vorm van urine of vuiligheid is niet gepast voor de moskee. Zij zijn plaatsen voor de herinnering van Allah (swt), het gebed en het reciteren van de Koran”. De Boodschapper van Allah (saw) liet toen een man komen met een emmer water om de moskee schoon te maken. (Boechari). Er is overgeleverd dat de betroffen bedoeïne zei over de gebeurtenis: “De Boodschapper van Allah (saw) stond voor me, en hij (saw) schold me niet uit, wees me niet terecht, noch sloeg hij me.” (Ahmed).

In een ander voorval wilde een bedoeïne iets vragen aan de Boodschapper van Allah (saw). Hij trok de Boodschapper van Allah (saw) zo hard aan diens mantel dat Anaas bin Maalik (ra) zei: “Ik zag dat deze geweldadige ruk tekenen achter had gelaten op de huid van de Boodschapper van Allah (saw)”. Hierna zei de bedoeïne op onbeleefde toon tegen de Boodschapper van Allah (saw): “Mohammed! Geef de opdracht dat mij iets wordt gegeven uit de rijkdom die Allah jouw ter beschikking heeft gesteld!”. Anaas bin Maalik (ra) vertelde verder: “De Boodschapper van Allah (saw) draaide zich om naar hem, glimlachte, en gaf opdracht hem te voorzien”. (Moeslim).

Hij (saw) was vergevensgezind wanneer de mensen hem slecht behandelden. Toen de mensen van Ta’if de Boodschapper van Allah (saw) wegjoegen uit hun stad door met stenen naar hem te gooien, waardoor zij hem zo erg verwondden dat gans zijn lichaam onder het bloed zat, stuurde Allah (swt) de engel Djibriel (as) tezamen met de engel die verantwoordelijk was voor de bergen naar Zijn Boodschapper (saw) toe. De engel zei: “O Mohammed, Allah heeft geluisterd naar hetgeen jouw mensen tegen jouw hebben gezegd. Ik ben de engel van de bergen, en mijn Heer heeft me naar jouw gestuurd zodat jij mij opdrachten mag geven. Als je wilt brengt ik de twee bergen aan de beide grenzen van Mekka tezamen, en verpletter ik hen er tussen”. Maar de Boodschapper van Allah (saw) zei: “Ik hoop liever dat Allah van onder hun nageslacht mensen zal voortbrengen die enkel Allah zullen aanbidden, en die geen medegoden aan Hem toe zullen kennen.” (Boechari, Moeslim). De Boodschapper van Allah (saw) werd ook een keer gevraagd om de ongelovigen te vervloeken voor hetgeen zij hem (saw) en de andere moslims hadden aangedaan. Hij (saw) zei: “Ik ben niet gezonden om de mensen te vervloeken, maar als een zegen voor de mensheid.” (Moeslim).

Hij (saw) was ook de meest rechtvaardige. Een man kwam op een dag bij de Boodschapper van Allah (saw) omdat de Boodschapper van Allah (saw) hem geld schuldig was. Op een uiterst onbeleefde manier gebood hij de Boodschapper van Allah (saw) hem terug te betalen. De metgezellen van de Boodschapper van Allah (saw) werden hier boos over. Maar de Boodschapper van Allah (saw) wees zijn (saw) metgezellen (ra) terecht en zei tegen hen: “Laat hem (doen wat hij doet), want voorzeker, hij (de schuldeiser) heeft het recht om op strenge wijze (terug) te vragen. Koop een kameel en geef deze aan hem.” (Moeslim).

Tegelijkertijd was hij (saw) de meest nederige. Hij voelde zich niet verheven boven de mensen, ook al was hij door Allah (swt) verkozen voor het profeetschap. ‘Aiesja (ra) vroeg de Boodschapper van Allah (swt) eens, nadat hij (saw) zo lang in gebed had gestaan dat de huid op zijn voeten scheuren begonnen te vertonen: “Waarom doet u dit, terwijl uw zondes uit het verleden en in de toekomst vergeven zijn?”. De Boodschapper van Allah (swt) antwoordde: “Moet ik (daarom) niet (juist) een dankbare slaaf van Allah (swt) zijn?”. (Boechari, Moeslim). De Boodschapper van Allah (swt) heeft ook gezegd: “Ik ben de Boodschapper van Allah, maar (ook) ik weet niet wat mijn einde zal zijn.” (Boechari). En hij (saw) maakte doe’a, zeggende: “O Allah! Ik ben slechts een mens. Als ik iemand op enige manier pijn gedaan heb, vergeef me dan en straf me niet!”. (Ahmed). Hij (saw) hield er ook niet van dat mensen voor hem opstonden. Hij (saw) zei dan: “Laat degene die er van houdt dat mensen in zijn eer opstaan een plaats in de hel zoeken.” (Aboe Dawoed). Hij (saw) herstelde ook zijn eigen kleren als er gaten in zaten, hij melkte zelf zijn geiten, en hij hielp zijn vrouwen bij huishuoudelijke klusjes. (Boechari, Moeslim)

En hij (saw) interesseerde zich niet voor de genietingen van het wereldse leven. Toen Qoraiesj hem hun rjkdommen aanboden, en hun mooiste vrouwen, en het koningsschap over Mekka, op voorwaarde dat hij (saw) de da’awa voor Islam zou verlaten, antwoordde hij (saw): “Oom, al geven ze me de zon in mijn rechterhand en de maan in mijn linkerhand, ik zal deze da’awa nooit verlaten”. (Ibn Hisjaam).

Wij hebben deze lijst van karaktereigenschappen van de Boodschapper van Allah (saw) opgesteld opdat de drager van de da’awa tot Islam hieraan herinnerd mag zijn, zodat hij er naar zal streven om de Boodschapper van Allah (saw) ook hier te volgen.

Moge Allah (swt) spoedig de overwinning geven aan zijn oprechte dienaren.

“Als de hulp van Allah en overwinning komt, en gij de mensen in groepen Allah’s godsdienst ziet binnentreden, roem dan uw Heer met de lof die Hem toekomt en vraag vergiffenis van Hem. Voorzeker Hij is Berouwaanvaardend.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera An Nasr 110, vers 1 – 3)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Back to top button