De oorsprong van nationalisme
In middeleeuws Europa waren de staten gebaseerd op het katholiek christelijk idee van droit divine (goddelijk recht). Dit idee stelt dat God de soevereiniteit (het recht om wetten te bepalen) en autoriteit (de macht om wetten ten uitvoer te brengen) voor wat betreft de wereldse zaken in handen heeft gelegd van de koning, op dezelfde wijze als dat Hij de autoriteit en soevereiniteit voor wat betreft de religieuze zaken in handen heeft gelegd van de paus. Volgens dit idee wordt de staat feitelijk gepersonifieerd door de koning. In het politiek systeem gebaseerd op droit divine is de koning namelijk een absolute monarch, een alleenheerser die tegenover niemand enige verantwoording voor zijn handelen hoeft af te leggen, terwijl iedereen gehoorzaamheid aan hem verplicht is. Destijds bestonden de staten uit het gebied dat onder de controle van de koning was is, en hetgeen de onderdanen van deze staat verbond tot een eenheid was het feit dat zij allen door hem geregeerd werden. Over koning Lodewijk de 14e (1638 – 1715), de absolute monarch van Frankrijk, werd derhalve gezegd dat hij zei: “L’État, c’est Moi (de staat, dat ben ik)”.
In reactie op de ellende die door de ancient regimes (letterlijk “oude regimes”, de term waarmee de staten gebaseerd op het droit divine aangeduid werden door de critici van dit systeem) tot stand werd gebracht, ontwikkelde zich in Europa langzaam maar zeker een nieuwe filosofische stroming. Het tijdperk waarin dit plaatsvond staat heden ten dage bekend als de Renaissance, en deze filosofische stroming draagt nu de naam Moderniteit of Modernisme. Het kernidee van deze filosofische stroming was een ontkenning van het droit divine. Mensen zoals John Locke (1632 – 1704) beargumenteerden secularisme en vrijheid als alternatieven voor het droit divine. In het kort zeggen de ideeën secularisme en vrijheid dat het volk haar eigen baas zou moeten zijn en zelf de wet zou moeten bepalen. Omdat deze ideeën ageerden tegen het idee van droit divine, ageerden ze feitelijk ook tegen de staten die op basis van dit idee gevormd waren. Onder het idee van droit divine was de koning immers de staat en de reikwijdte van zijn soevereiniteit en autoriteit bepaalde de grenzen van deze staat. De verwerping van het idee van droit divine betekende dus feitelijk een verwerping van deze staat. Als onderdeel van de Moderniteit werden derhalve ook nieuwe ideeën geformuleerd over wat de basis zou moeten zijn voor de vorming van staten, als koning en kerk eenmaal weggeschopt waren.
Het nieuwe denken over “de staat” ging ervan uit dat er zoiets bestond als een natuurlijke staatsvorm. De natuur zou neigen naar een specifieke staatsvorm, waardoor al de staatsvormen die niet in overeenstemming zijn met deze natuurlijke staatsvorm uiteindelijk ten onder zullen gaan totdat enkel de natuurlijke staatsvorm nog zal bestaan.
Volgens sommigen was deze natuurlijke staatsvorm gebaseerd op politieke ideeën. De natuurlijke staat komt volgens hen tot stand wanneer een groep mensen in een bepaald gebied samenkomen op basis van gedeelde ideeën, en deze ideeën middels een politieke entiteit in de praktijk brengen. Ernst Renan (1832 – 1892) beargumenteerde dit idee door te zeggen dat de sterkste en belangrijkste band tussen mensen tot stand komt door “het delen, ten gevolge van het verleden, van een glorieuze geschiedenis en bedroefenissen; en het hebben, voor de toekomst, van een gedeeld plan om in de praktijk te brengen”. Voor wat betreft de bedroefenissen uit het verleden dacht hij hierbij natuurlijk aan de onderdrukking door de ancient regimes. De glorieuze geschiedenis was de opstand tegen de ancient regimes, en het plan voor de toekomst was de implementatie van de ideeën van vrijheid en secularisme. Renan zei ook over de staat: “Een staat is een ziel, een spiritueel principe. Twee dingen, die in werkelijkheid slechts één zijn, maken deze ziel of dit spirituele principe uit. Één ligt in het verleden, één in het heden. De ene is een gemeenschappelijk bezit van een waardevolle nalatenschap aan herinneringen. De andere is en hedendaagse overeenstemming, het verlangen om samen te leven, de wil om de waarde van de nalatenschap, zoals deze ontvangen is, voort te laten leven in onveranderde vorm.” De mensen die dit idee aanhingen riepen op tot politiek nationalisme.
Anderen waren echter van mening dat de natuurlijke staatsvorm gebaseerd is op zaken als ras, taal, tradities en gebruiken, of religie. Op basis van deze zaken zouden de grenzen van staten bepaald moeten worden, zo argumenteerden zij, omdat de sterkste band tussen mensen op deze zaken gebaseerd is. Johann Gottfried Herder (1744 – 1803) is bekend als de vader van dit idee. Het argument van Herder is dat ieder mens gevormd wordt door de omgeving waarin hij opgroeit. De taal waarmee hij opgroeit wordt de taal waarin hij zich ten beste uit kan drukken. De tradities en gebruiken van de omgeving waarin hij opgroeit worden de tradities en gebruiken waar hij vertrouwd mee is. En de natuur waarin hij opgroeit wordt hetgeen hij zich thuis in voelt. Derhalve, zegt Herder, zouden staten zich op deze basis moeten vormen, omdat anders de kans groot is dat mensen gedwongen worden om te leven in omstandigheden die anders zijn dan hun natuurlijke omstandigheden, zijnde de omstandigheden waarin de mensen opgegroeid zijn. Herder zegt daarom over de staat die deze grondregel niet accepteert: “Niets, derhalve, is meer duidelijk tegen het doel van een politieke overheid dan het onnatuurlijk vergroten van staten, het in het wilde weg mengen van verschillende rassen en nationaliteiten onder één scepter.” De mensen die dit idee aanhingen riepen op tot cultureel nationalisme.
De betekenis van nationalisme
Politiek nationalisme stelt dus dat de bewoners van een bepaald gebied zich moeten verenigen in een staat omdat zij een geschiedenis delen waaruit een politieke visie voor de toekomst is geresulteerd. De consequentie van dit idee is dat al de bewoners van het gebied dus geacht worden om zichzelf te identificeren met deze geschiedenis: “Wat ik ben wordt bepaald door de geschiedenis van mijn voorouders. Ik ben wat zij waren en ik sta voor hetgeen zij voor stonden”. En vanwege deze geschiedenis worden zij geacht te geloven in de politieke visie die hieruit geresulteerd is. Ook worden de bewoners van dit gebied geacht een unieke broederschap voelen met de andere mensen van dit gebied omdat zij geschiedenis en de hieruit resulterende politieke visie delen, een broederschap die andere mensen uitsluit.
Cultureel nationalisme stelt dat de bewoners van een bepaald gebied zich moeten verenigen in een staat omdat zij een afkomst delen. De consequentie van dit idee is dat al de bewoners van het gebied geacht worden om zichzelf te identificeren met deze afkomst: “Wat ik ben wordt bepaald door de taal, tradities, et cetera, van mijn voorouders. Ik ben wat zij waren en ik hou van hetgeen zij deden”. Ook worden de bewoners van dit gebied geacht een unieke broederschap voelen met de andere mensen van dit gebied omdat zij een afkomst delen, een broederschap die andere mensen uitsluit.
Een kritiek op nationalisme
Een eerste punt van kritiek op nationalisme is dat het weliswaar probeert eenheid te realiseren, maar feitelijk verdeeldheid tot stand brengt. Nationalisme staat namelijk voor vereniging van een groep mensen op basis van bepaalde eigenschappen of karakteristieken die niet onder controle van de mensen zijn, zoals geschiedenis en afkomst, en uitsluiting van alle mensen die deze eigenschappen of karakteristieken niet meegekregen hebben. Nationalisme kan dus nooit eenheid van de mensheid tot stand brengen omdat het nu eenmaal een feit is dat niet iedereen op dezelfde plaats geboren wordt. En de mensen zullen van nature dus altijd verschillen voor wat betreft geschiedenis en afkomst.
Ten tweede is nationalisme een bron van onrust, conflict en uitbuiting. Dit heeft te maken met twee processen die resulteren uit nationalistisch denken. Enerzijds leidt het proces van groepsvorming, de bepaling van de eigenschappen of karakteristieken op basis waarvan de groep gevormd moet worden, tot mythe-vorming. De eigen geschiedenis wordt geromantiseerd, of de eigen taal, tradities, et cetera, worden verheerlijkt. Het natuurlijke gevolg hiervan is dat op de geschiedenis, taal, tradities, et cetera, van anderen wordt neergekeken. Negatieve stereotyperingen voor anderen worden hierdoor ontwikkeld. Dit kweekt in de mens een onterecht superioriteitsgevoel, waardoor hij anderen als zijn mindere gaat beschouwen. Anderzijds kijkt de nationalist niet naar de mensheid als geheel, om dan na te denken hoe de situatie van deze mensheid verbeterd kan worden, maar enkel naar zijn groep binnen de mensheid, om dan na te denken hoe enkel diens situatie verbeterd kan worden. De combinatie van superioriteitsgevoel en groepsdenken brengt het verlangen tot kolonisatie van andere gebieden, oftewel de onderdrukking en uitbuiting van anderen ten gunste van de eigen groep, tot stand. En niet zelden brengt het zelfs een verlangen tot uitroeiing van de anderen tot stand, het verlangen tot het voeren van vernietigingsoorlogen. Door de ontwikkeling van superioriteitsgevoel en groepsdenken doodt nationalisme namelijk iedere neiging tot empathie en tolerantie of respect voor verschillen tussen de mensen.
Ten derde verwerpt nationalisme het gebruik van het verstand. Onder nationalisme bepaalt de mens goed en kwaad namelijk ofwel op basis van een door anderen gedefinieerde politieke visie die is geresulteerd uit een geromantiseerde geschiedenis (politiek nationalisme), ofwel op basis van de gewoontes en gebruiken van zijn voorouders (cultureel nationalisme). Onder nationalisme worden de argumentaties waarmee standpunten gerechtvaardigd worden dus stelling als: “dit is goed want dat vinden wij nu eenmaal in dit land, en als het je niet bevalt dan rot je maar op” (politiek nationalisme); en “dit is goed want het is traditie, en als het voor mijn voorouders goed genoeg was dan is het voor mij eveneens goed genoeg” (cultureel nationalisme). Het denken over de bepaling van goed en kwaad wordt dus beëindigt door nationalisme. Sterker nog, het denken over goed en kwaad en over de basis voor de bepaling van goed en kwaad wordt afgewezen door nationalisme, omdat het hetgeen de samenleving bindt kan ondermijnen. In de visie van de nationalisten zijn goed en kwaad al bepaald, door eerdere generaties. En men wordt derhalve geacht zich hieraan te conformeren. Deze opvatting negeert de capaciteiten van het verstand en dit is feitelijk hetzelfde als het verwerpen van het verstand.
Ten vierde bestaat er geen verstandelijke rechtvaardiging voor nationalisme. Nationalisten baseren zich op geografische, taalkundige, etnografische, politieke, antropologische en geschiedkundige factoren om de grenzen te bepalen. Maar geen van dezen zijn objectieve maatstaven die grenzen kunnen bepalen.
Voor wat betreft geografische factoren, de wetenschap zegt dat de continenten zijn ontstaan door de verschuiving van verschillende aardplaten; dat mede ten gevolge hiervan rivieren zijn ontstaan, deels ook onder invloed van climatologische omstandigheden; en dat bergen zijn gevormd door het op elkaar botsen van de aardplaten, of door de verschuiving van ijsmassa’s, en deels ook onder invloed van climatologische omstandigheden. Al het land op de aarde, met andere woorden, was volgens de wetenschap ooit één, maar is nu continue in beweging en onderhavig aan verandering ten gevolge van het verschuiven van de aardplaten en onder invloed van climatologische omstandigheden. Omdat al het land op aarde van oorsprong één is en dus bij elkaar hoort, is het feitelijk onzinnig om te zeggen dat er op basis van geografische factoren verschillende staten moeten bestaan. Als men desalniettemin toch accepteert dat geografische factoren de grenzen van staten moeten uitmaken, dan zal men moeten accepteren dat de grenzen van staten niet eeuwig zijn maar aan continue verandering onderhevig. Maar het is ook onzinnig om de grenzen van staten te baseren op iets dat continue verandert. Bovendien, als men een rivier als grens accepteert dan accepteert men dat de ene oever tot het ene land behoort en de andere oever tot het andere land. En als men een berg als grens accepteert dan accepteert men dat de ene helling tot het ene land behoort en de andere helling tot het andere land. En ook dit feitelijk is onzinnig.
Deze onzinnigheid van nationalisme op basis van geografische factoren wordt aangetoond door de realiteit dat de meesten van huidige staten in de wereld niet door geografische factoren verklaard kunnen worden. Geografische factoren kunnen niet verklaren dat sommige delen van het landschap van Nederland gelijk zijn aan sommige delen van het landschap van Duitsland en Denemarken (zoals de vlaktes van Groot-Friesland), terwijl tegelijkertijd andere delen van Nederland compleet van elkaar verschillen (zoals de wadden en Limburg). En geografische factoren kunnen ook niet verklaren dat het Nederland en België van nu niet gelijk zijn aan het Nederland en België van tien jaar geleden, of het Nederland en België van 100 jaar geleden. De grenzen tussen beide landen zijn over tijd veranderd en verschoven terwijl de geografische omstandigheden constant zijn gebleven.
Voor wat betreft taalkundige factoren, talen zijn onderdeel van taalfamilies en bestaan uit dialecten. In het licht hiervan is de vraag, als taalkundige factoren de grenzen van staten moeten bepalen, waar moeten de grenzen dan getrokken worden voor de vaststelling van groepen en naties? Moet iedere taalfamilie één staat hebben? In dat geval moeten de Spanjaarden, Fransen, Italianen en Roemenen in één staat verenigd worden, want hun talen behoren allen tot de Latijnse taalfamilie. Maar zij kunnen elkaar niet verstaan. Als talen de grenzen moeten aanduiden dan blijft in veel gevallen het probleem van niet verstaan. Het Limburgs dialect is slechts moeilijk, en in veel gevallen helemaal niet verstaanbaar voor de Groninger. Als taalkundige factoren dus de grenzen zouden moeten bepalen dan zouden dialecten de meest voor de hand liggende maatstaf ter bepaling van de grenzen zijn. Maar dan zouden dorpen met slechts honderden inwoners tot staten verworden, en dit is onzinnig.
Deze onzinnigheid van nationalisme op basis van taalkundige factoren wordt aangetoond door de realiteit dat de meesten van huidige staten in de wereld niet door taalkundige factoren verklaard kunnen worden. Taalkundige factoren kunnen bijvoorbeeld niet verklaren dat in Spanje verschillende talen verenigd zijn, zoals het Spaans en het Baskisch, terwijl deze talen tegelijkertijd ook buiten Spanje gesproken worden (Spaans in Mexico en Baskisch in Frankrijk). En Spaans en Baskisch behoren niet tot dezelfde taalfamilie. Of dat in Nederland verschillende talen verenigd zijn, zoals het Nederlands en het Fries, terwijl deze talen tegelijkertijd ook buiten Nederland gesproken worden (Nederlands in België en Fries in Duitsland en Denemarken).
Voor wat betreft etnografische factoren, de wetenschap zegt dat de eerste mensen onstaan zijn in Afrika en dat al de volkeren en stammen van deze eerste mensen afgestamd zijn. Op basis hiervan zou men kunnen zeggen dat er eigenlijk slechts één ras bestaat, namelijk het ras van nakomelingen van de eerst mens in Afrika. Als men accepteert dat de opsplitsingen van dit ene ras geleidt heeft tot verschillende rassen, dan betreedt men direct het veld van subjectiviteit. Degenen die zeggen dat er families van rassen zijn debatteren bijvoorbeeld over de precieze locatie van de grenzen van iedere familie. Het joodse ras kan immers gevonden worden in centraal-Europa, oost-Europa, Afrika, het Midden-Oosten en Azië, en bestaat derhalve uit mensen met de fysieke kenmerken van centraal-Europa, mensen met de fysieke kenmerken van oost-Europa, mensen met de fysieke kenmerken van Noord-Afrika, mensen met de fysieke kenmerken van Oost-Afrika, mensen met de fysieke kenmerken van Arabieren, en mensen met de fysieke kenmerken van Azië. De bepaling van individuele rassen is dus tn minste deels een subjectieve zaak. Dit maakt het feitelijk onzinnig om etnografische factoren als maatstaf te nemen voor de bepaling van de grenzen van staten. Want de grenzen kunnen niet objectief vastgesteld worden als de grenzen van rassen niet objectief vastgesteld kunnen worden.
Verder migreren (delen van) rassen waardoor de rassen door elkaar heen komen te leven. Zo schijnen de Roma van Oost-Europa te behoren tot het Indische ras, en de Turken en Koreanen tot het Mongoolse ras. Wat men derhalve voor individuele rassen houdt leeft vaak op verschillende plaatsen in de wereld.
Deze onzinnigheid van nationalisme op basis van etnografische factoren wordt aangetoond door de realiteit dat de meesten van huidige staten in de wereld niet door etnografische factoren verklaard kunnen worden. Etnografische factoren kunnen bijvoorbeeld de meeste landen in Afrika niet verklaren, waar bijna altijd verschillende rassen samenleven in één land, en kan evenmin verklaren waarom de Koerden (35 miljoen mensen) verdeeld over Turkije, Iran, Syrië en Irak leven; of de Pasjtoen (42 miljoen mensen) verdeeld over Afghanistan en Pakistan.
Voor wat betreft antropologische factoren, omdat de mensen van het Midden-Oosten, het Arabisch schiereiland, Noord-Afrika en Turkije lange tijd één natie geweest zijn, met één religie en één taal, kennen zij vele gelijke tradities en gewoontes; zowel voor wat betreft feestdagen als kleding als eten. Toch zeggen de nationalisten dat de Turken en Arabieren van elkaar verschillen. En zelfs dat de Egyptische Arabier verschilt van de Algerijnse Arabier. Dit kan niet gerechtvaardigd worden op basis van antropologische factoren. Bovendien veranderen tradities en gewoontes over tijd. Zoals bijvoorbeeld bij de aanname van een nieuwe religie, of de adoptie van een nieuwe levenswijze. Dit betekent dat ook antropologische factoren onmogelijk een objectieve maatstaf voor de bepaling van grenzen kan zijn.
Ten vijfde en laatste, ook al domineert de filosofie van de Moderniteit in feitelijk al de landen van de wereld, toch is er zo goed als geen enkel land in de wereld waarvoor geldt dat de grenzen op nationalistische basis verklaard kunnen worden. Voor wat betreft cultureel nationalisme, voor eigenlijk alle landen in de wereld geldt dat zij geografische, taalkundige, etnografische, politieke, antropologische en geschiedkundige eenheden doorsnijden en opbreken. Net zo is er feitelijk geen land in de wereld waarvoor geldt dat de grenzen op politiek nationalistische basis verklaard kunnen worden. Ook al deelt bijvoorbeeld gans Noord-Amerika een geschiedenis, zijnde onderwerping van de lokale bevolking door Europese kolonisten; en delen de mensen daar een politieke visie voor de toekomst, zijnde vrijheid en democratie; toch is het gebied in twee landen opgedeeld te weten Amerika en Canada.