Na vrijwel iedere aanslag op westerse bodem, zien we een terugkerend ritueel. Personen en organisaties die zich opwerpen als vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap en zich in praatprogramma’s en via persverklaringen ondubbelzinnig uitspreken tegen terrorisme. Uitwassen binnen de moslimgemeenschap worden benoemd en de focus wordt verlegd naar een barbaarse ideologie. De handelingen zouden het gevolg zijn van een barbaarse ideologie die zich verschuilt achter de islamitische theologie.
Hoewel het vanzelfsprekend is dat er in islam geen ruimte is voor het vermoorden van onschuldige burgers, zijn dergelijke verklaringen niet het resultaat van een (moreel) neutraal denkkader maar een ideologisch ritueel dat ingebed is in de moderne politieke orde om islam te herdefiniëren, te disciplineren en uiteindelijk te onderwerpen aan de ‘moreel superieure seculiere’ denkkaders.
Geweld wordt hierbij geduid vanuit de conveyor-belt theorie die stelt dat een politiek-ideologische variant van islam een voorportaal tot geweld is. Wat gepresenteerd wordt als een oproep tot vrede en het tegengaan van polarisatie, is in werkelijkheid een mechanisme van controle.
De situatie na 9/11 is hier een goed voorbeeld van. Veroordelingen leidden uiteindelijk tot de Patriot Act en invasies in Irak en Afghanistan. Islam verwordt binnen deze context tot veiligheidsvraagstuk. Een risico-object dat gecontroleerd dient te worden en binnen dit politieke kader dienen we veroordelingen te bezien. Veroordelingen krijgen een specifieke functie; van de moslim wordt geacht zich te conformeren aan het veiligheidsdiscours van de staat.
De vraag is dus niet of moslims terreur veroordelen maar wie de macht heeft om te bepalen wanneer, waar, hoe en waarom ze dat moeten doen. Contextfactoren worden buiten beschouwing gelaten, evenals de impact van staatsterrorisme waar ‘het Westen’ zich op grote schaal schuldig aan maakt. Veroordeling is in deze context geen ethisch vraagstuk maar een verklaring van loyaliteit jegens een seculiere orde die zichzelf moreel superieur acht en bepaalt wie, wanneer en waar terrorisme wordt geduid.
Zelfs als uit statistieken blijkt dat terrorisme op staatsniveau (o.a. in de vorm van buitenlandbeleid) niet alleen meer levens eist maar ook de voedingsbodem vormt voor aanslagen, in tegenstelling tot de stelling dat de mate van het praktiseren van islam hiertoe leidt.
Moderne ideologieën presenteren zichzelf als neutraal en rationeel, maar functioneren als totaliserende kaders.
Zij bepalen wat als “politiek”, “redelijk” en “acceptabel” geldt. Binnen deze kaders wordt ‘moslimgeweld’ nooit politiek geïnterpreteerd, maar als een cultureel probleem (islamitische waarden), theologisch probleem (verkeerde interpretatie), psychologisch (radicalisering) of criminologisch (veiligheidsvraagstuk). Een politieke lezing van geweld (als reactie op macht, onderdrukking en koloniale continuïteit) wordt structureel uitgesloten. Zodanig dat de kwestie wordt gedepolitiseerd en er maatregelen worden genomen om islamitische predikers, organisaties en bewegingen te criminaliseren of zelfs te verbieden.
Activisme voor Palestina wordt in deze context niet geduid als strijd tegen onrecht en reactie op genocide maar gezien als voorportaal tot antisemitisme en eventuele aanslagen. Hiermee worden strengere maatregelen gerechtvaardigd en geldt binnen het verdienmodel dat terrorisme en deradicalisering heet, letterlijk ‘de een zijn dood is de ander zijn brood’.
In Nederland zien we bijvoorbeeld dat de campagne #nietmijnislam werd gesteund door de NCTV. En in de VS hebben we gezien dat veroordelingen vanuit de moslimgemeenschap geen remmend effect hadden maar juist functioneerden als legitimatie voor de War on Terror.
Denktanks als RAND hebben moslims onderverdeeld in verschillende denominaties en wanneer de ‘goede en gematigde moslims’ zich uitspreken, kan het Westen beweren niet tegen islam te strijden maar tegen een politieke ideologie. Daarmee worden niet alleen groepen die geweld zouden gebruiken, aangepakt maar volgen er invasies, stigmatiserende maatregelen en folteringen.
Veroordeling wordt uiteindelijk ingezet als ideologische zuivering; zelfs eeuwenoude islamitische concepten worden gecriminaliseerd en geduid als symbolen en uitingen van een gemarginaliseerde groep moslims. Het gaat dus niet louter om het veroordelen van geweld. Zelfs als je terroristische aanslagen veroordeelt is dat niet voldoende.
Deze aanslagen zouden namelijk het resultaat zijn van de ‘politieke islam’ en je wordt ook geacht concepten als mondiale solidariteit (een oemma), Khilafah en Jihad te verwerpen. Je mag moslim zijn, zolang je islam geen alternatief zingevingskader biedt en je wereldbeeld niet beïnvloedt. Dit is geen integratie, maar ideologische assimilatie. De moslim wordt toegestaan zolang hij zijn religie beperkt tot zijn huiskamer en moskee, symboliek en individuele spiritualiteit; precies wat het secularisme verdraagt.
De huidige genocide in Gaza legt de hypocrisie van dit denkkader bloot. Een genocide wordt gelegitimeerd via juridische en humanitaire taal. Termen als antisemitisme worden door politieke opportunisten geëxploiteerd en bezetting wordt gelijkgesteld aan zelfverdediging. Tegelijkertijd wordt van moslims geëist dat zij het verzet in Palestina veroordelen, los van de context. Veroordeling is derhalve selectief. Het gaat niet om geweld want geweld van bovenaf wordt gerationaliseerd.
Het is daarom niet de vraag of moslims terrorisme afwijzen; dat is een gegeven. De vraag is of zij blijven meewerken aan een ideologisch ritueel dat hun bestaan en denkkaders ontkent.
De weigering om op commando telkens opnieuw te veroordelen is geen steun aan geweld maar een weigering om islam te reduceren tot een onderworpen identiteit binnen een vijandig ideologisch kader. Daadwerkelijke rechtvaardigheid begint niet bij verplichte afstandsverklaringen, maar bij het ontmaskeren van de ideologie die bepaalt wiens geweld telt, om welke levens we rouwen en wie überhaupt als politiek onderwerp mag bestaan.
13:05

