De geschiedenis van patenten en octrooirecht
Het woord “patent” is afkomstig van het Latijnse litterae patentes, wat letterlijk “open brieven” betekent. Litterae patentes waren één van de manieren waarop de koningen van middeleeuws Europa geld verdienden. In zo een open brief gaf de koning aan dat hij het alleenrecht voor wat betreft de productie van een bepaald goed of de levering van een bepaalde dienst had gegeven aan de houder van de brief. De open brief van de koning gaf een handelaar of ambachtslied dus een monopolie in een bepaald gebied van de economie waardoor hij veel geld kon verdienen. Vermogende handelaren en ambachtslieden waren daarom bereid veel geld te betalen aan de koning voor een dergelijke open brief.
Oorspronkelijk werden open brieven niet enkel gegeven aan uitvinders met een nieuwe uitvinding. Handelaren en ambachtslieden met veel geld en goede connecties met het koningshuis konden open brieven krijgen voor alles dat ze wilden, als ze maar betaalden. De voor zover bekend eerste open brief voor een uitvinding werd in het jaar 1421 in Florence gegeven aan Filippo Brunelleschi voor een nieuw soort schip. En in 1449 verkreeg Johannes Utynam in Engeland een patent voor de productie van glas-in-lood.
De open brief voor Filippo Brunelleschi zei: “[Van] De Magnifieke en Machtige Heren, Wetgevers en Vaandeldragers van Rechtvaardigheid [de heersers over Florence, vert.]: in erkenning van het feit dat de eerwaarde Filippo Brunelleschi een of andere machine of schip heeft uitgevonden (…) waarmee hij denkt dat hij op ieder moment eenvoudig handelsgoederen kan brengen en laden op de rivier Arno (…) en dat hij weigert deze machine bekend te maken aan de mensen (…) maar dit wel zou doen als hem iets van een voorrecht gegeven zou worden hieromtrent (…) en aangezien deze zaak (…) aan het licht zal worden gebracht ten voordele van de genoemde Filippo en de ganse staat, hebben zij besloten op 19 juni 1421; Dat geen enkel levend mens, waar ook geboren en van welke status, eer, kwaliteit en graad dan ook, het zal wagen om de komende drie jaren (…) één van de volgende drie handelingen te verrichten op een rivier, stilstaand water, moeras of stromend water zoals die bestaan in het territorium van Florence: het hebben, houden of gebruiken op enige manier van (…) een machine of schip of enig ander instrument ontworpen om (…) over water te transporteren (…) goederen, tenzij dit schip, deze machine of dit instrument tot dusver gebruikt is geworden voor gelijke activiteiten, (…) en dat iedere nieuwe machine verbrand zal worden; het voorgaande zal echter niet omvatten, en zal niet betrekking hebben op iedere nieuw uitgevonden of nieuw vormgegeven machine, et cetera, ontworpen om te verschepen, transporteren of te reizen over water, gemaakt door Filippo Brunelleschi of met zijn weten en toestemming.”.
De heersers van het Florence van destijds verboden al de mensen in Florence dus om uitvindingen te doen op het gebied van scheepvaart, zodat Filippo Brunelleschi maximaal zou kunnen profiteren van zijn uitvinding.
Het octrooirecht zoals de wereld die vandaag de dag kent, de wetgeving die zich specifiek bezig houdt met de uitvindingen van uitvinders, is eind negentiende eeuw ontstaan. Op dat moment was de bescherming van uitvindingen enkel nog maar nationaal geregeld en niet internationaal. Een uitvinder kon tegen betaling aan zijn nationale overheid wel een patent krijgen voor zijn uitvinding, maar zijn nationale overheid kon er enkel nationaal voor zorgen dat niemand anders met de uitvinding aan de haal zou gaan. Wanneer iemand anders in een ander land de uitvinding zou gebruiken kon de overheid die het patent had afgegeven hier vaak niets tegen doen.
Ten gevolge hiervan weigerden in 1873verschillende buitenlandse deelnemers aan de Internationale Tentoonstelling voor Uitvindingen in Wenen hun uitvindingen tentoon te stellen. Ze waren namelijk bang dat als mensen uit andere landen dan hun eigen land hun uitvinding zouden zien zij deze uitvinding dan in een land waar de uitgever geen patent gekocht had zouden copiëren om daar te verkopen. Deze gebeurtenis was de aanleiding voor de Parijse Conventie van 1883 waar vertegenwoordigers van ongeveer 140 landen samen kwamen met de intentie om internationale bescherming van uitvindingen tot stand te brengen. Het verdrag dat bij deze conventie werd opgesteld zette uiteen dat de uitvinding van een uitvinder voortaan in alle aan de conventie deelnemende landen beschermd zou worden als de uitvinder in één van de deelnemende landen een patent zou kopen. Het Verdrag van Parijs zegt ondermeer: “De landen waarvoor dit Verdrag geldt vormen een Unie tot bescherming van het industriële eigendom (Artikel 1.1). (…) De onderdanen van elk van de landen der Unie zullen in alle andere landen der Unie, voor wat betreft de bescherming van de industriële eigendom, de voordelen genieten, welke de onderscheidene wetten op dit ogenblik aan de nationalen toekennen, dit alles onverminderd de rechten, welke door dit Verdrag in het bijzonder worden toegekend. Dientengevolge zullen zij dezelfde bescherming hebben als deze en hetzelfde wettelijk verhaal tegen elke inbreuk op hun rechten, mits zij de voorwaarden en formaliteiten nakomen, aan de nationalen opgelegd.”
Internationaal octrooirecht kwam daarmee tot stand. Sindsdien is dit internationaal octrooirecht middels meer dan twintig andere verdragen verder uitgewerkt. Het octrooirecht in individuele landen is als onderdeel van al deze verdragen ook steeds meer op elkaar afgestemd. Dit laatste vooral sinds de Wereld Handels Organisatie (WTO, naar het Engels World Trade Organization) octrooirecht heeft geadopteerd en voor al de landen die haar leden zijn specifieke eisen betreffende hun octrooirecht heeft gedefinieerd.
Definitie en rechtvaardiging van patenten en octrooirecht
Patent en octrooi zijn in de Nederlandse taal synoniem. De Nederlandse wet maakt echter gebruik van het woord “octrooi” en niet van het woord “patent” terwijl in de spreektaal veel meer gebruik wordt gemaakt van het woord “patent”. Maar beide woorden betekenen feitelijk dus hetzelfde. Een patent of octrooi is “een exclusief recht tot het industrieel maken of verkopen van een product of het anderszins exploiteren van een uitvinding”. Een patent of octrooi geeft de houder ervan (patenthouder of octrooihouder) dus het recht om anderen ervan te weerhouden de uitvinding waar het patent of octrooi betrekking op heeft “bedrijfsmatig toe te passen”, dat wil zeggen na te maken, te gebruiken, et cetera.
De theoretische onderbouwing van patenten en octrooien zegt dat er een conflict bestaat tussen de belangen van de samenleving en de belangen van de uitvinder. Bijvoorbeeld, het maatschappelijk belang is dat wetenschap en technologie ermee gediend zijn dat iedereen weet hoe bestaande technologieën werken, zodat iedereen voort kan borduren op deze bestaande technologieën om verdere wetenschappelijke en technologische vooruitgang te realiseren. Het belang van de uitvinder, echter, is dat zijn profijt gediend wordt door geheimhouding van de uitvinding. Enkel dan kan hij zijn uitvinding namelijk te gelde maken. Een verder conflict is dat het belang van de samenleving wil dat uitvindingen beschikbaar komen voor de mensen zodat die ermee hun levensstandaard kunnen verhogen. Dit vereist dat de uitvindingen “commercieel geëxploiteerd” worden. Oftewel, fabrieken moeten worden gebouwd om het idee van de uitvinder te veranderen tot iets van praktische waarde voor de mensen. Maar tenzij de uitvinder zelf over genoeg geld beschikt om deze fabrieken te bouwen moet hij bij andere mensen op zoek gaan voor hulp om de fabrieken te bouwen. Deze mensen zullen enkel bereid zijn hem te helpen als ze precies weten wat de uitvinding is en hoe deze werkt, zodat ze goed in zullen kunnen schatten hoeveel verdiend zou kunnen worden met exploitatie van de uitvinding. De wetenschapper, daarentegen, zal zijn uitvinding juist geheim willen houden om ervoor te kunnen zorgen dat hij zijn uitvinding te gelde kan maken. Patenten en octrooien moeten deze conflicten tussen de belangen van de samenleving en de belangen van de uitvinder oplossen door een compromis tot stand te brengen tussen het maatschappelijk belang en het belang van de uitvinder. Volgens de theorie van patenten en octrooien is dit compromis dat de uitvinder zijn uitvinding bekend maakt, in ruil waarvoor hij het alleenrecht over de uitvinding krijgt.
De theorie zegt dat deze garantie dat de uitvinder het alleenrecht krijgt over zijn uitvinding en dus zijn uitvinding te gelde kan maken voor hemzelf, de menselijke geest zal motiveren en de mens aan zal sporen om verder te onderzoeken. Volgens de theorie zullen patenten en octrooien zo de wetenschappelijke en technologische vooruitgang aansporen.
Kritiek op patenten en octrooirechten
De theorie betreffende patenten en octrooien is gebaseerd op een aantal impliciete, en incorrecte, aannames.
Ten eerste, octrooien en patenten geven een individu het recht op een idee zodat enkel en alleen dit individu mag bepalen of en hoe een idee gebruikt gaat worden. Maar wat is een idee eigenlijk? Ieder idee is het resultaat van denken. Denken is het verbinden in de hersenen van de waarneming gedaan door de waarnemingsorganen met de in de hersenen opgeslagen voorkennis betreffende de waarneming. Al het denken en ieder idee is derhalve afhankelijk van de aanwezigheid in de mens van hersenen, waarnemingsorganen en voorkennis. Als er zoiets bestaat als een recht op een idee dan is dit recht dus voorbehouden aan degene die verantwoordelijk is voor het bestaan van de hersenen, de waarnemingsorganen en de voorkennis in de mens. Enkel Hij zou het eigendom mogen opeisen van de vrucht van het denken van de mens omdat Hij dit denken mogelijk heeft gemaakt voor de mens. De mens is niet degene die verantwoordelijk is voor het bestaan in hem van hersenen, waarnemingsorganen en voorkennis. Het is derhalve onacceptabel dat de mens desalniettemin wel het eigendom opeist van de vrucht van het denken.
Ten tweede, technologische en wetenschappelijke innovatie is niets anders dan realisatie van de werking van de natuur, om daarna middels deze kennis de werking van de natuur te gebruiken ten voordele van de mens. Het is daarom dat Isaac Newton in de westerse wereld als één van de “vaders van de wetenschap” word gezien omdat hij als één van de eersten het westers publiek introduceerde tot de elementaire natuurwetten op een manier die gebruik van deze natuurwetten mogelijk maakte. Technologische en wetenschappelijke vooruitgang, oftewel gebruikmaking van de natuurwetten, werd hierdoor mogelijk gemaakt. Patenten en octrooien geven de persoon die zich de werking van de natuur realiseert en die op een specifieke manier van deze natuur gebruik wil maken het alleenrecht om dit te doen. Een essentiële vraag hierbij is: kan de mens werkelijk de realisatie van de werking van de natuur claimen als eigendom? Het beste antwoord op deze vraag is een wedervraag: kan degene die zich na onderzoek realiseert hoe de televisie precies werkt een claim leggen op deze technologie zodat hij de enige wordt die deze kan gebruiken? Het antwoord op deze wedervraag is natuurlijk nee, ook voor de aanhangers van octrooirecht. Die zullen zeggen dat de maker van de televisie meer recht op de technologie heeft. Hij heeft de televisie ten slotte gemaakt en moet dus al eerder deze realisatie gedaan hebben. Net zo kan de mens geen recht claimen op gebruikmaking van de werking van de natuur omdat hij niet verantwoordelijk is voor de werking van de natuur.
Ten derde, het conflict tussen het maatschappelijk belang en het belang van de uitvinder bestaat alleen wanneer de uitvinder enkel materiële waarden als drijfveer voor zijn handelen neemt en dus wanneer de menselijke waarden (“helpen van anderen is iets om trots op te zijn / om goed over te voelen”), de morele waarden (“doen wat goed wordt geacht is iets om trots op te zijn / om goed over te voelen”) en de religieuze waarden (“doen wat God behaagt is iets om trots op te zijn / om goed over te voelen”) genegeerd worden. Als men de menselijke waarden, de morele waarden en de religieuze waarden negeert en enkel belang hecht aan materieel gewin dan zal men er inderdaad alles aan doen om het materieel gewin te realiseren. En de mens zal dan inderdaad enkel zijn uitvindingen openbaren als hem gegarandeerd wordt dat enkel hij de uitvinding mag gebruiken. Echter, indien de uitvinder bijvoorbeeld ook menselijke waarden zou waarderen dan zou het feit dat de mensheid geholpen wordt door uitvindingen voldoende motivatie zijn voor hem om te werken aan uitvindingen. Het probleem dat octrooien en patenten proberen op te lossen is dus niet een probleem van de mensheid. Het is niet een probleem waarmee de mensheid onvermijdelijk mee moet kampen, zoals de noodzaak tot eten of drinken. Het is een probleem gecreëerd door de beschaving waarvoor de mensen in Europa gekozen hebben. Deze beschaving plaatst de menselijke waarden, de morele waarden en de religieuze waarden namelijk aan de zijlijn en spoort de mensen aan om enkel de materiële waarden na te jagen. En zo heeft deze beschaving een conflict gecreëerd tussen het maatschappelijk belang van wetenschappelijke en/of technologische vooruitgang en het individuele belang van de uitvinder. Het conflict tussen het maatschappelijk belang en het individuele belang van de uitvinder is dus niet echt het probleem dat opgelost moet worden. Het echte probleem is de beschaving die dit probleem gecreëerd heeft. Patenten en octrooien zijn geen oplossing voor dit probleem. Zij fungeren als maskering van dit probleem.
Uit de gevolgen van patenten en octrooien resulteren nog een aantal verdere punten van kritiek.
Bijvoorbeeld, en dit is het tot dusver vierde punt van kritiek op patenten en octrooien, als materieel profijt de enige drijfveer wordt voor innovatie dan zal er enkel innovatie gerealiseerd worden wanneer hieruit materieel profijt gerealiseerd kan worden. De consequentie hiervan is dat problemen van de mensen onopgelost zullen blijven als er geen financieel gewin gerealiseerd kan worden middels oplossing van deze problemen. Ziektes die dus slechts heel weinig voorkomen zullen in dit geval onopgelost blijven want als slechts heel weinig mensen aan een ziekte lijden dan zal een medicijn tegen deze ziekte maar weinig inkomsten kunnen genereren. Hetzelfde geldt voor ziektes die hoofdzakelijk onder arme mensen voorkomen. Omdat arme mensen een medicijn tegen hun ziekte toch niet kunnen betalen bestaat er geen motief bestaat om een medicijn tegen de ziekte uit te vinden: “Er bestaan geen effectieve behandelingen voor sommige ziektes die enkel mensen in arme landen raken, omdat de ontwikkeling hiervan niet commercieel aantrekkelijk is” – Mike Moore, directeur-generaal van de Wereld Handels Organisatie (WTO). [1]
Ten vijfde, patenten en octrooien maken het mensen soms onmogelijk om hun probleem op te lossen. Octrooirecht maakt de oplossing van een probleem namelijk enkel toegankelijk voor degenen die kunnen betalen voor toegang tot deze oplossing. Degene die niet (voldoende) kan betalen zal dus met zijn probleem achter gelaten worden, alhoewel de oplossing voor het probleem beschikbaar is. Dit is feitelijk onmenselijk.
Ten zesde, in werkelijkheid houden patenten en octrooien wetenschappelijke en technologische vooruitgang tegen in plaats van het vooruit te helpen. Niet zelden, namelijk, maakt een uitvinding andere uitvindingen mogelijk. Zoals bijvoorbeeld de microscoop. Vanwege patenten en octrooien moet men betalen om microscopen te kunnen gebruiken. En men moet niet enkel de fabricatiekost van de microscoop betalen maar ook een premie voor de uitvinder van de microscoop. Dankzij patenten en octrooien is de microscoop dus enkel beschikbaar voor degene die het geld heeft om de fabricatiekost en de premie voor de uitvinder van de microscoop te betalen. Want zelfs als men de microscoop zelf zou kunnen maken na over de microscoop geleerd te hebben, dan mag men dit niet vanwege de patenten en octrooien. Dit betekent dat degene die niet over voldoende geld beschikt niet zal kunnen bijdragen aan verdere vooruitgang van wetenschap en technologie omdat hij niet over de hiervoor benodigde technologie zal kunnen beschikken. Dit is overigens één van de verklaringen voor het feit dat de Derde Wereld slechts zo weinig wetenschappelijke en technologische vooruitgang tot stand brengt. Dit is niet omdat in de Derde Wereld geen slimme of welopgeleide mensen rondlopen. Dit is omdat de praktijk van patenten en octrooien de daar aanwezige slimme en welopgeleide mensen de kennis en technologie nodig voor onderzoek onthoudt.
Ten zevende, patenten en octrooien houden niet enkel wetenschappelijke en technologische vooruitgang tegen ze houden ook de benutting van de tot stand gebrachte wetenschappelijke en technologische vooruitgang tegen. Iedere uitvinder wil de commerciële exploitatie van een nieuwe technologie zo lang mogelijk laten duren. In afwezigheid van patenten en octrooien duurt de commerciële exploitatie van een nieuwe technologie net zo lang als de ontwikkeling van een nieuwere, nog betere technologie. Op het moment dat er een nog betere technologie ontdekt wordt dan wordt de op dat moment verouderde technologie overbodig omdat deze niet kan concurreren met de nieuwere technologie. In geval van patente en octrooien, echter, kan de beconcurrering van bestaande technologieën door nieuwe technologie voorkomen worden. Als het bedrijf dat het patent bezit over de bestaande technologie ook het patent bezit over de nieuwe technologie, dan kan het de nieuwe technologie achter houden om de oude technologie langer commercieel te kunnen exploiteren. En dit is precies wat bedrijven als Phillips en Microsoft doen. Ze beschikken al lang over de nieuwe generatie technologie maar ze voorkomen voorlopig de gebruikmaking hiervan om meer geld te kunnen verdienen met de al oudere technologie.
[1] www.wto.org/english/news_e/news01_e/tn_dg_iht_feb2001_e.htm