Van Amerika gaat een ongekende aantrekkingskracht uit. Voor miljoenen mensen over heel de wereld is het een droom om te verhuizen naar Amerika en daar een nieuw leven op te bouwen. Dit heeft niet enkel te maken met het feit dat Amerika een rijk land is. Het zijn namelijk niet enkel mensen uit de arme Derde Wereld die dromen over emigratie naar Amerika. Ook significante aantallen mensen uit het rijke Europa dromen hiervan. Dit geeft aan dat niet enkel de hoge levenstandaard in Amerika van invloed is op de mensen maar ook het idee van de “American Dream”, oftewel de Amerikaanse Droom.
Wat is de “American Dream”?
De term “American Dream” verscheen voor het eerst in het boek The Epic of America van James Truslow Adams uit 1931. Adams was een geschiedkundige die zich bezig hield met de vraag wat Amerika uniek maakte. Hij probeerde het sentiment te verwoorden onder degenen die het moderne Amerika gebouwd hadden. De Europese immigranten van de 17e eeuw waren, zo zei hij, naar Amerika vertrokken op zoek naar vrijheid om de eigen religie te beleven en de mogelijkheid om de persoonlijke economische situatie te verbeteren. In Europa was dit destijds niet mogelijk, namelijk. Zowel de katholieken als de protestanten accepteerden geen afwijking van hun dogma’s en daarom werden in de landen waar de katholieken de meerderheid waren de protestanten vervolgd terwijl in de landen waar de protestanten de meerderheid waren de katholieken werden vervolgd. Verder had de traditionele Europese adel de Europese samenlevingen zo georganiseerd dat wie voor een dubbeltje geboren was nooit een kwartje werd. De wetten en systemen in de Europese samenlevingen waren zo dat wie arm geboren was ook arm zou blijven. De Europese immigranten die vertrokken naar Amerika hadden de verwachting dat daar niet zulke barrières bestonden. In hun gedachten was Amerika het land van vrijheid. Het land waar men kon leven zoals men zelf wilde. Het land waar succes niet afhankelijk was van afkomst of geboorte maar van inspanning en hard werk. Het land, met andere woorden, waar iedereen een eerlijke kans had om succesvol te worden. Dit idee gaf Adam de naam “American Dream”.
De Amerikaanse Droom: een gelukkig, zorgeloos familieleven realiseerbaar voor iedereen.
Adam zei in zijn boek: “Maar er is ook de American Dream, die droom van een land waarin het leven beter en rijker en meer bevredigend moet worden voor iedere persoon, met mogelijkheden voor iedereen op basis van zijn capaciteit en prestatie (…) Het is niet enkel een droom over auto’s en hoge lonen, maar een droom over een sociale orde waarin iedere man en vrouw in staat zal zijn om de hoogste positie te bereiken waar hij volgens zijn natuur toe in staat is; en door anderen erkend zal worden voor wat hij is, ongeacht de fortuinlijke omstandigheden van geboorte of positie.” En: “Het is een droom over in staat zijn om als man en vrouw tot complete ontwikkeling te groeien, ongehinderd door de obstakels die langzaam maar zeker opgericht zijn in de oudere beschavingen, niet onderdrukt door sociale ordeningen die ontwikkeld waren om ten voordele van de klassen in plaats van voor de eenvoudige persoon van iedere, willekeurig welke klasse.” [1]
De onafhankelijkheid van Amerika van Groot-Brittannië verankerde deze droom voor eens en voor altijd in de psyche van de Amerikanen. In hun Onafhankelijkheidsverklaring zeiden de Founding Fathers van Amerika namelijk: “Wij zien de volgende waarheden als evident, dat alle mensen als gelijken geschapen zijn, dat zij door hun Schepper onvervreemdbare rechten gegeven zijn, dat onder dezen Leven, Vrijheid en het nastreven van Gelukzaligheid zijn (…)”.
De “American Dream” is dus het geloof dat in Amerika echte vrijheid en gelijkheid bestaat, waardoor voor iedereen de mogelijkheden bestaan zijn leven te verbeteren en waardoor iedereen een gelijke en eerlijke kans heeft om succesvol te worden. [2]
“American Dream” versus “American Reality”
Door economen en sociologen wordt onderzoek gedaan naar wat men “intergeneratie mobiliteit” noemt. Hierbij wordt de sociale positie van een persoon vergeleken met die van zijn ouders. Er wordt dan van “hoge intergeneratie mobiliteit” gesproken als blijkt dat veel kinderen een hogere positie in de samenleving weten te bemachtigen dan hun ouders, terwijl van “lage intergeneratie mobiliteit” wordt gesproken wanneer de meeste kinderen zich niet weten op te werken op de sociale ladder. Hoge intergeneratie mobiliteit wordt dan vervolgens uitgelegd als een teken van het bestaan van gelijke kansen in een samenleving. Oftewel, dat de positie van een persoon in een samenleving onafhankelijk is van de klasse waar zijn ouders toe behoorden.
Één van de meest recent onderzoeken naar intergeneratie mobiliteit is van het PEW Research Center in Amerika. In juli 2012 publiceerde dit instituut de uitkomsten van haar onderzoek in een rapport genaamd “Pursuing the American Dream: Economic Mobility Across Generations (Het najagen van de Amerikaanse Droom: Economische mobiliteit tussen generaties)”. Dit rapport concludeerde ondermeer: “Voor Amerikanen die opgroeien onderaan en bovenaan de inkomensladder is het meest waarschijnlijk dat ze daar als volwassen blijven. (…) Alhoewel een meerderheid van Amerikanen meer verdienen dan hun ouders, is deze toename niet altijd genoeg om hen naar een andere trede van de inkomensladder te brengen. (…) Slechts 4% van degenen die opgroeien in het onderste kwantiel [vijfde deel van de inkomensladder] bereiken als volwassene de top, wat bevestigt dat het van-armoede-naar-rijkdom verhaal vaker in Hollywood gevonden wordt dan in de realiteit. Net zo valt slechts 8% van degenen die opgroeien in het bovenste kwantiel helemaal naar beneden.” [3]
Het PEW Research Center was niet het eerste rapport dat het bestaan van de “American Dream” in twijfel trok. In april 2006 publiceerde de organisatie American Progress haar onderzoek naar intergeneratie mobiliteit in Amerika. Het vond het volgende: “Kinderen van families met lage inkomens hebben slechts 1% kans om de top 5% van de inkomensdistributie te bereiken, versus kinderen van de rijken die ongeveer 22% kans hebben.” [4] Dit onderzoek plaatste de resultaten voor Amerika ook naast die in andere landen: “Naar internationale maatstaven heeft Amerika een ongewoon lage intergeneratie mobiliteit. Het inkomen van onze ouders is een indicatie van ons inkomen als volwassenen. Intergeneratie mobiliteit in Amerika is lager dan in Frankrijk, Duitsland, Zweden, Canada, Finland, Noorwegen en Denemarken. Onder de andere rijke landen waarvoor vergelijkbare studies beschikbaar zijn heeft enkel Groot-Brittannië een lagere intergeneratie mobiliteit dan Amerika.” [5]
Anderen waren al eerder tot eenzelfde conclusive gekomen. Een rapport genaamd “Intergenerational Mobility in Europe and North America (Intergeneratie Mobiliteit in Europa en Noord-Amerika)” van het Centre for Economic Performance in Groot-Brittannië van april 2005 keek naar intergeneratie mobiliteit in Europa en Amerika. Het concludeerde het volgende: “Amerika wordt door sommigen gezien als een plaats met bijzonder hoge intergeneratie mobiliteit. (…) Echter, het idee van Amerika als het “land van mogelijkheden” volhard maar lijkt duidelijk misplaatst. (…) In Amerika (…) leidt het inkomen van de ouders tot een substantieel voordeel in termen van educatie. (…) Dit voordeel in educatie is op de arbeidsmarkt meer waard in Amerika dan in de andere landen. (…) De resultaten laten zien dat Groot-Brittannië en Amerika de laagste niveaus van intergeneratie mobiliteit hebben, ver beneden die van Canada en de Scandinavische landen.” [6]
Het rapport “American Exceptionalism in a New Light: A Comparison of Intergenerational Earnings Mobility in the Nordic Countries, the United Kingdom and the United States (De Uniekheid van Amerika in een Nieuw Licht: Een Vergelijking van Intergeneratie Inkomen Mobiliteit in de Scandinavische Landen, Groot-Brittannië en Amerika)” van december 2005 liet een wiskundige benadering los op de gegevens die beschikbaar waren en vond het volgende: “Mobiliteit onder mannen is lager in Amerika dan in Groot-Brittannië, waar het weer lager is dan in de Scandinavische landen. (…) De belangrijkste oorzaak voor dit verschil in het patroon van intergeneratie mobiliteit voor mannen in Amerika versus die in de andere landen van onze studie is de lage mobiliteit van de laagste [inkomens]kwantiel groep in Amerika. Voorwaar, het is erg opvallend dat terwijl voor alle andere landen de vasthoudendheid vooral in de hogere bereiken van de [inkomens]distributie is, dit voor Amerika precies andersom is – met vooral een hoge kans dat zonen van de armste vaders in Amerika in het laagste inkomen kwantiel blijven. Wij zien dit als een aanklacht tegen het populaire idee van ‘Uniekheid van Amerika’ voor wat betreft economische mobiliteit. Voorwaar, de combinatie van een grote waarschijnlijkheid dat Amerikaanse zonen van het armste vijfde deel van vaders in de laagste kwantiel groep blijven, de lagere waarschijnlijkheid van ‘van-armoede-naar-rijkdom’ [in vergelijking met de andere landen] en de ietwat lagere kans op ‘van-rijkdom-naar-armoede’, plaatst het idee van ‘Uniekheid van Amerika’ in een nieuw licht. Amerika, of tenminste de populatie jonge mannen in Amerika, lijkt zich te onderscheiden van andere landen door een grotere laag-inkomen vasthoudendheid te hebben, in plaats van minder, met minder grote veranderingen in posities tussen generaties, in plaats van meer, en mogelijk een grotere hoog-inkomen vasthoudendheid te hebben, in plaats van minder.” [7]
Conclusie
De realiteit van Amerika is dus dat juist daar de klasse waarin je geboren bepaald in welke klasse je zult leven. Juist daar is de mogelijkheid om je door inspanning en inzet op te werken naar een beter leven het kleinst.
Verder valt op dat juist Amerika en Groot-Brittannië, de twee landen die van alle landen in de wereld waarschijnlijk de meest pure vorm van kapitalisme ten uitvoer hebben gebracht, de landen met de laagste intergeneratie mobiliteit zijn.
Volgens het reeds genoemde PEW Research Center onderzoek, ten slotte, is intergeneratie mobiliteit in Amerika de voorbije decennia ook alsmaar minder geworden: “Huishoudens wiens volwassen leden twee jaar achter elkaar meer dan 40 uur per week werkten hadden in 1990 – 91 en 1997 – 98 meer opwaartse mobiliteit dan huishoudens die minder uren werkten. Echter, in 2003 – 04 was dit niet het geval, wat de indruk wekt dat mensen die constant lange uren werken niet langer veel opwaartse mobiliteit tot stand kunnen brengen voor hun gezinnen.” [8] Dit is interessant daar het aangeeft dat de periode van diepere liberalisatie van de Amerikaanse economie, het alsmaar verdere terugtrekken van de Amerikaanse overheid uit de markt, ondermeer tot gevolg heeft gehad dat hard werken je niet langer vooruit helpt.
Met andere woorden, hoe meer puur de implementatie van kapitalisme is en hoe meer volwassen de kapitalistische samenleving, hoe meer de mensen gevangen zitten in de klasse waarin ze geboren zitten. Dit geeft aan dat kapitalisme in werkelijkheid niet veel anders is dan een kastensysteem. Niet een kastensysteem gebaseerd op afkomst zoals in middeleeuws Europa, maar een kastensysteem gebaseerd op geld.
[1] http://en.wikipedia.org/wiki/American_Dream [2] www.vanityfair.com/culture/features/2009/04/american-dream200904 [3] www.pewstates.org/research/reports/pursuing-the-american-dream-85899403228 [4] www.americanprogress.org/issues/economy/news/2006/04/26/1917/understanding-mobility-in-america/ [5] www.americanprogress.org/issues/economy/news/2006/04/26/1917/understanding-mobility-in-america/ [6] www.ontheside.org/count/LSEreport.pdf [7] www.zew.de/en/publikationen/dfgflex/workshop_06/Bratsberg.pdf [8] Ibidem noot 3