Sjeikh Taqiuddin Ahmad Ibn Taymiyya (1263 NC – 1328) is een geleerde die in deze tijd nog altijd zeer bekend is en veel wordt geciteerd. Hij staat vooral bekend om de werken die hij heeft geleverd omtrent ‘aqiedazaken zoals de discussie over de namen en eigenschappen van Allah (swt) en eveneens zijn zeer uitgebreide verzameling van fatwa’s genaamd madjoe’ al fataawa op basis van de Hanbali wetschool.
Zijn werken inzake deze twee onderwerpen en met name het eerste worden in Nederland door vele imams gelezen en gedoceerd aan studenten van kennis. Het is dus ook vanwege zijn standpunten omtrent de namen en eigenschappen van Allah (swt) hij door hen geprezen wordt en gekend wordt.
Echter, Ibn Taymiyya heeft zich niet enkel beperkt tot het schrijven over de genoemde onderwerpen. Ook schreef hij andere werken welke niet of nagenoeg niet gedoceerd worden aan de studenten waardoor zij niet bekend zijn dat Ibn Taymiyya ook hierover schreef en dus een mening had.
Eén van deze belangrijke onderbelichte werken, is het boek: “De politieke sjarie’a inzake de verbetering van de regent en de onderdanen” (As siyaasatoe asj sjar’iyya fie islaah ar raa’ie wa ar ra’iyya). In dit boek geeft Ibn Taymiyya als het ware een advies over hoe een rechtvaardige Islamitische Staat eruit zou moeten zien waarbij de veiligheid van een ieder gewaarborgd wordt. In de verschillende hoofdstukken spreekt hij over hoe er om dient te worden gegaan met de zaken die de Imam ofwel de Khaliefah worden toevertrouwd in de sjarie’a, hoe de verschillende financiën verzameld dienen te worden en te worden uitgegeven, hoe de Khaliefah dient te oordelen tussen de mensen, hoe er om dient te worden gegaan met de overtreders, de verschillende vormen van onrecht die gepleegd kunnen worden tot aan de specifieke strafwetten vermeld in de Koran en de Soenna met betrekking tot degene die steelt, overspel pleegt en alcohol drinkt. Hierbij wordt dus gesproken over het afhakken van de hand, zweepslagen en steniging. En als laatste maar zeker niet het minste spreekt hij over de verplichting van het hebben van één leider, een Khaliefah.
Hij zegt het volgende op pagina 129 van zijn boek:
“Er dient geweten te worden dat het leiderschap hebben over de mensen van de grootste verplichtingen is van de religie. Sterker nog, de vestiging van de religie en de doenja is niet mogelijk behalve doormiddel van haar. Dit is omdat de belangen van de zoon van Adam niet vervuld worden behalve doormiddel van de noodzaak van de mensen tot elkaar. En het is noodzakelijk bij het samenkomen van hen dat er een hoofd wordt aangesteld. De Profeet (saw) heeft gezegd: “Indien er drie van jullie opreis gaan laat hen dan één van hen als leider aanstellen” (Aboe Dawoed).
En Imam Ahmad heeft in zijn Moesnad overgeleverd van Abdoellah ibn ‘Amr dat de Profeet (saw) zei: “Het is niet toegestaan voor drie mensen om op vlakte van de aarde aanwezig te zijn behalve dat zij over henzelf een van hen als leider aanstellen”. Hij (saw) verplichtte dus het aanstellen van een leider over een kleine groep dat op reis is als aanmaning dat dit dient te gebeuren op alle overige vormen van samenkomst. En mede omdat Allah (swt) het gebieden van het goede en het verbieden van het slechte heeft bevolen, en dit kan enkel gerealiseerd worden door de kracht en leiderschap. Zo geldt dat ook voor alle overige zaken die Hij (swt) bevolen heeft van djihaad, rechtvaardigheid, de vestiging van hadj en de vrijdagsgebeden, de vestiging van de twee ‘eids en het helpen van de onderdrukten. En de vestiging van de strafwetten (hoedoed) kunnen enkel vervult worden middels leiderschap en kracht. Daarom is overgeleverd: “De Soeltaan (Khaliefah) is de schaduw van Allah op aarde” En is gezegd: “Zestig jaar onder een onrechtvaardige Imam (Khaliefah) is beter dan een nacht zonder Soeltaan (Khaliefah)”. En de ervaring leert dit eveneens.”
In het bovenstaande citaat spreekt Ibn Taymiyya over zijn mening dat het verplicht is dat er één leider is en geeft zelfs aan dat zonder deze leider die Islam zal moeten implementeren het voor ons niet eens mogelijk zou zijn om exact volgens Islam te leven omdat alle sociale wetten die Islam voorschrijft niet zullen worden toegepast.
Tegenwoordig wordt Islam enkel onderwezen met betrekking tot haar aanbiddingen zoals het gebed, het vasten, het geven van de zakaat, het doen van de hadj, het lezen van de Koran, enzovoort. Ook wordt er gedaan alsof de sahaaba klassieke geleerden enkel hiermee bezig waren. Hierdoor raken de studenten van kennis en de oemma in het algemeen niet op de hoogte van het feit dat Islam een ideologie is dat niet enkel antwoorden geeft op hoe je de woedoe’ en het gebed dient te verrichten en dat we kunnen genieten van de prachtige verhalen in de Koran en daar lessen uit kunnen trekken, maar het geeft antwoord op elk probleem in het leven. Dit is op individueel niveau alsmede op sociaal niveau. Islam heeft een eigen economisch systeem, een eigen rechtssysteem, een eigen staatsvorm en een eigen educatief en sociaal systeem. De sahaaba en de klassieke geleerden waren zich hier terdege bewust van en implementeerden dit als onderdeel van de oemma.
Het is daarom van wezenlijk belang dat de moslims meer kennis op doen over het totale systeem van Islam naast de kennis over aqiedazaken, aanbiddingen en rituelen. Omdat wij niet alleen verplicht zijn om deze zaken te adopteren en uit te voeren, maar zoals Ibn Taymiyya aangeeft wij ook verplicht zijn één leider te hebben, een Khaliefah, die ons moslims regeert met de sjarie’a van Allah (swt).