De realiteit van het geven van een hand is dat het één van de manieren is van groeten en welkom heten. Deze manier is niet gebruikelijk bij alle volkeren. Er zijn namelijk volkeren die geen hand schudden maar die de zoen prefereren, of de hand op de schouder leggen als gebaar van begroeting, of buigen, et cetera. En er zijn ook mensen die de vrouw geen hand geven uit geloofsredenen, zoals de orthodoxe joden: de mannen onder hen geven vrouwen geen hand.
Voor wat betreft de vraag of het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht een voor moslims toegestaan ritueel ter begroeting is, over deze kwestie bestaan onder de rechtsgeleerden van Islam verschillende meningen. Er zijn vele geleerden die van mening zijn dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is in Islam. Dit oordeel door hen wordt gebaseerd ofwel op het basisprincipe in Islamitische jurisprudentie dat iedere verleiding tot onrust (fitna) verboden is, ofwel op het idee dat de deuren naar corruptie gesloten moeten worden, ofwel op overleveringen van de Profeet (saw) die zij interpreteren alszijnde een verbod.
De stelling van sommige geleerden dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden (haraam) is omdat het een verleiding tot onrust (fitna) is, dit is naar onze visie een opinie die niet nauwkeurig is in haar beschrijving van de realiteit van het schudden van de hand tussen man en vrouw. Het handenschudden waar we het hier over hebben heeft namelijk niets van doen met verleiding. Het is geen handeling om te verleiden. Het is een vorm van een groet uit beleefdheid. En het basisprincipe in Islamitische jurisprudentie dat zegt dat iedere verleiding tot onrust (fitna) verboden is gaat over zaken die gekenmerkt worden als onderdeel van verleiding. Naar onze mening is het daarom incorrect om te zeggen “het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht is verboden (haraam) omdat het een verleiding tot onrust (fitna) is”.
Voor wat betreft het “sluiten van de deuren naar corruptie” als argument voor de mening dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is in Islam, dit is naar onze mening niet werkelijk een basisprincipe in Islamitische jurisprudentie. Dit is feitelijk een manier van verstandelijk redeneren en uit verstandelijk redeneren resulteren geen Goddelijke Oordelen. Goddelijke Oordelen komen enkel en alleen uit de Koran, de Soenna en de overige bronnen van Goddelijke Oordelen waar dezen naar verwijzen – en het menselijke verstand is niet één van hen. Dat het incorrect is om het “sluiten van de deuren naar corruptie” te gebruiken kan eenvoudig duidelijk gemaakt worden. Op basis van dit idee zou het bijvoorbeeld verboden moeten worden om fruit te verbouwen, omdat van fruit immers alcohol gemaakt kan worden. En er is dus geen verschil tussen zeggen “het handenschudden is een mogelijke deur naar corruptie” en zeggen “het verbouwen van fruit is een mogelijke deur naar corruptie”.
Voor wat betreft de overleveringen van de Profeet (saw) die lijken aan te geven dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is door Islam, zij zijn:
“Ik ben bij de Profeet (saw) geweest met vrouwen van de Ansaar om onze eed van trouw te geven. We zeiden: ‘Geachte Boodschapper van Allah, wij geven u onze eed, dat wij geen metgezellen aan Allah zullen toeschrijven, dat we niet zullen stelen, dat we geen overspel zullen plegen, en dat we niemand zullen belasteren, en dat we u niet ongehoorzaam zullen zijn in het behoorlijke’. Daarop zei de Profeet: ‘Voor zover u kunt, en aankunt’. Vervolgens zeiden wij: ‘Allah en Zijn Profeet zijn barmhartiger met ons, laat ons aan u trouw zweren, geëerde Profeet’. Waarop de Profeet (saw) zei: ‘Ik geef de vrouwen geen hand, en wat ik zeg tegen honderd vrouwen is gelijk aan wat ik zeg tegen één vrouw’.” Overgeleverd door Imaam An Nisaa’i van Oemaima bint Roeqayqa.
“Bij Allah, zijn (saw) hand heeft geen hand van een vrouw aangeraakt tijdens het geven van de eed van trouw”. Overgeleverd door Imaam Boechari van ‘Aiesja (ra).
“Het is beter voor jullie om met een ijzeren stang in het hoofd gestoken te worden, dan om een vrouw aan te raken die niet toegestaan is voor hem”. Overgeleverd door Imaam At Tabaraani van M’aqil bin Jasaar.
Er zijn echter ook verschillende overleveringen van de Profeet (saw) die aangeven dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht niet verboden is door Islam, zoals:
“Wij gaven de Profeet de eed van trouw, en hij las ons voor dat wij geen metgezellen zouden toeschrijven aan Allah, en hij verbood ons te weeklagen. Daarop trok een vrouw haar hand terug, en zei: ‘die-en-die vrouw heeft met mij geweeklaagd, en ik wil haar met gelijke munt terugbetalen’. Daarop zei de Profeet niets en ging de vrouw vervolgens weg.” Overgeleverd door Imaam Boechari van Oemm ‘Atia (ra).
“De Profeet droeg de vrouwen op niet te weeklagen, waarop een vrouw zei: ‘ik wil een vrouw met gelijke munt terugbetalen’, daarop trok de vrouw haar hand terug, en trok de profeet (saw) zijn hand terug en nam haar de eed van trouw niet af.” Overgeleverd door Imaam Ahmed van Oemm ‘Atia (ra).
Uit de woorden “daarop trok een vrouw haar hand terug” en “daarop trok de vrouw haar hand terug, en trok de Profeet zijn hand terug” kan enkel begrepen worden dat de Profeet (saw) en de vrouw allebei hun handen hadden uitgestoken met als doel het schudden van elkanders hand. Terugtrekken van de hand kan namelijk enkel als de hand uitgestoken is.
Verder is overgeleverd: “Toen de Profeet naar Medina kwam liet heeft hij de vrouwen van de Ansaar in een huis verzamelen. Vervolgens stuurde hij ‘Oemar bin al Chatab naar hen die hen één voor één groette en zei: ‘Ik ben de boodschapper van de Profeet (saw)’. Zij zeiden: ‘Welkom, geachte Boodschapper van Allah, en welkom boodschapper van de Boodschapper van Allah’. Vervolgens zei ‘Oemar: ‘U geeft uw eed van trouw dat u geen metgezellen aan Allah zult toeschrijven, dat u niet zult stelen, dat u geen overspel zult plegen, dat u uw kinderen niet zult doden, dat u niet zult lasteren, en dat u niet ongehoorzaam zult zijn in het behoorlijke. Zeg ,,Ja’’.’ Vervolgens stak ‘Oemar de vrouwen zijn hand toe vanachter de deur, en ook zij staken hun handen toe (om de hand van ‘Oemar te schudden). Vervolgens heeft ‘Oemar gezegd: ‘Allah, u bent getuige hiervan’.” Al Haytami heeft over deze hadith gezegd: “Deze overlevering is verteld door Aboe Dawoed, Ahmed, Aboe Y’ala, Al Bazzar en At Tabarani”. De betekenis van “ ‘Oemar stak de vrouwen zijn hand toe van achter de deur, en zij staken hun handen toe” is dat hij (ra) hun de hand heeft gegeven om te schudden met de stilzwijgende instemming van de Profeet (saw). Dit is tevens een bewijs voor de opinie dat het geven van een hand is toegestaan.
De Soenna van de Profeet (saw) is dus niet eenduidig over de kwestie van het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht. De verschillende hadieth lijken elkaar tegen te spreken. De regels van de Islamitische jurisprudentie zeggen dat wanneer bewijzen elkaar tegen lijken te spreken, dat dan gekeken moet worden of de verschillende bewijzen met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. En als dit niet kan, zo zeggen de regels van de Islamitische jurisprudentie verder, dan betekent dit dat het later gekomen bewijs het eerder gekomen bewijs heeft opgeheven en dan moeten de regels van “nasig (hetgeen opheft) wa mansoeg (hetgeen opgeheven is)” toegepast worden.
Dus volgens de regels van de Islamitische jurisprudentie moeten we allereerst onderzoeken of de verschillende ahadieth begrepen kunnen worden op een manier die hen niet in tegenspraak laat zijn. En dit kan.
Ten eerste wat betreft de hadieth van Oemaima bint Roeqayqa waarin de Profeet (saw) zegt “Ik geef de vrouwen geen hand”, deze tekst is in de vorm van een mededeling en niet in de vorm van een gebod. En dat iets wat de Profeet (saw) niet doet niet noodzakelijk verboden is, blijkt bijvoorbeeld uit een hadith overgeleverd door Imaam Moeslim betreffende een bezoek door Profeet Mohammed (saw) aan zijn echtgenote Maimoena (ra) samen met zijn (saw) metgezel Chalid bin Walid (ra): “Hij (Chalid) vond bij haar een gegrilde hagedis die haar zus Hoefaidha de dochter van Al Harith had meegenomen van Nadzsjd, en ze bood deze aan aan de Boodschapper van Allah (saw). (…) Toen de Boodschapper van Allah (saw) zijn hand wou uitsteken naar de hagedis informeerde één van de aanwezige vrouwen wat het was dat men hem gegeven had. Ze zeiden: ‘O Boodschapper van Allah, het is een hagedis’. De Boodschapper van Allah (saw) trok daarop zijn hand terug, waarop Chalid bin Walid zei: ‘O Boodschapper van Allah, is hagedis verboden?’. Hij (saw) zei: ‘Nee, maar dit hebben we niet in het land van mijn volk, en ik voel dat ik er niet van hou’. Chalid zei: ‘Ik kauwde en at het toen, en de Boodschapper van Allah (saw) keek naar me en verbood me het niet’.” Ook in deze hadieth informeerde de Profeet (saw) de mensen over wat hij niet doet. Maar in deze hadieth is duidelijk dat dit niet noodzakelijkerwijs een compleet verbod inhoudt. Daarom is een basisprincipe in de Islamitische jurisprudentie dat voor een verbod een sterkere aanwijzing nodig is dan enkel een mededeling van de Profeet (saw). Er moet bijvoorbeeld ook gedreigd worden met de Toorn van Allah (saw), of de straf n het Vuur, et cetera. Dus de hadieth van Oemaima bint Roeqayqa kan begrepen worden als een mededeling van de Profeet (saw) in plaats van een verbod, en volgens ons moet dit ook omdat er geen aanwijzingen (zoals een dreiging met straf) zijn dat een gebod bedoeld wordt. En er is dus geen werkelijk conflict tussen deze hadieth en de ahadieth die lijken aan te geven dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht niet verboden is door Islam.
Ten tweede voor wat betreft de hadieth van ‘Aiesja (ra), deze is niet een communicatie van de Profeet (saw) tot de mensen maar een communicatie van hetgeen ‘Aiesja (ra) heeft waargenomen van de Profeet (saw). En hierover moet enerzijds gezegd worden dat ‘Aiesja (ra) niet ten alle tijde aan de zijde van de Profeet (saw) verbleven heeft. En dus betekent het feit dat zij (ra) nooit heeft gezien dat de Profeet (saw) de hand van een vrouw schudde niet noodzakelijkerwijs dat hij (saw) dit nooit gedaan heeft. En anderzijds, zelfs al zou de Profeet (saw) nooit de hand van een vrouw geschud hebben, zoals is uitgelegd bij de hadieth van Oemaima bint Roeqayqa dan nog betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is door Islam.
Ten derde voor wat betreft de hadieth van M’aqil bin Jasaar, het “aanraken” in deze hadieth heeft in de Arabische taal zowel een letterlijke als een figuurlijke betekenis. En in de figuurlijke betekenis betekent het “seksuele gemeenschap hebben”. Dus de hadieth kan ook begrepen worden met de betekenis “Het is beter voor jullie om met een ijzeren stang in het hoofd gestoken te worden, dan om seksuele gemeenschap te hebben met een vrouw die niet toegestaan is voor hem”. En als men deze hadieth aldus begrijpt, dan is het conflict met de ahadieth die aangeven dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht niet verboden is door Islam opgeheven.
Onze mening in deze kwestie is derhalve dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht vrijgelaten (moeba) is door Islam. Dit is omdat de ahadieth die lijken aan te geven dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is door Islam, ook begrepen kunnen worden op een aandere manier waardoor zij niet zeggen dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is door Islam. En omdat er tegelijkertijd ahadieth zijn die duidelijk maken dat de Profeet (saw) geen religieus bezwaar had tegen het schudden van de hand van vrouwen door mannen, moeten de ahadieth die lijken aan te geven dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is door Islam begrepen worden op de aandere manier waardoor zij niet zeggen dat het schudden van de hand van het tegenovergestelde geslacht verboden is door Islam.
* zie ook: De Humanist, editie 06, 2004 op www.humanist.comdev.nl
Bij het orthodoxe jodendom mag een vrouw haar man nooit tegenspreken, en mag een vrouw een man geen hand geven, tenzij deze haar echtgenoot is.