De oorsprong van de natuurwet theorie
De stoïcijnen waren een filosofische stroming in het oude Griekenland van omstreeks de 3e eeuw voor het begin van de christelijke jaartelling. Volgens de filosofen van het stoïcisme is het universum een eenheid en behoort alles in het universum – de sterren en de planeten, de levende materie en de levenloze materie – tot deze eenheid die zij “Natuur” of “God” noemden. Zij stelden verder dat alles in het universum plaatsvindt voor een reden. Volgens de stoïcijnen moet de mens daarom proberen te leven in overeenstemming met de redenen van deze “Natuur”, simpelweg omdat de mens onderdeel is van de eenheid “de Natuur”.
De grote stoïcijn Zenovan Citium (334 – 262 voor christelijke jaartelling) verwoordde deze ideeën op de volgende wijze: “De niet nadenkende persoon ziet zichzelf als een onafhankelijke entiteit in deze wereld, zichzelf genoeg. Zijn persoonlijke voordeel is zijn criterium bij iedere keuze die hij moet maken. Maar echte wijsheid begint wanneer het individue zichzelf als een onderdeel acht, een deel van een perfect geheel, het universum. Hij is verplicht om de reden waar alle dingen mee beginnen tot de standaard (ter beoordeling) van zijn gedrag te maken.” En de stoïcijn Marcus Aurelius (121 – 180 naar christelijke jaartelling) zei: “Alles dat correct is volgens U, o Natuur, is correct voor mij. Niets dat op tijd komt voor U is te vroeg of te laat voor mij. Alles is als fruit voor mij dat Uw seizoenen mij brengen, o Natuur. Van U komen alle dingen, in U zijn alle dingen, en tot U keren alle dingen terug.”
Zero van Citium (links) en Marcus Aurelius (rechts)
De mens is volgens de stoïcijnen in staat om in overeenstemming met de “Natuur” te leven, omdat de “Natuur” volgens hen een verstandelijke redenatie volgt wanneer Hij bepaalt welke gebeurtenissen plaats zullen vinden. En de mens beschikt ook over een verstand, zeiden de stoïcijnen, dus kan de mens de reden van de “Natuur” in de gebeurtenis achterhalen.
In het begrijpen van de reden van de “Natuur” lag volgens de stoïcijnen de weg naar volmaakte gelukzaligheid. Want, zeiden ze, wie de “Natuur” begrijpt die kan achterhalen wat hij moet doen en laten om in harmonie met de “Natuur” te leven. En die kan dus het doel van zijn bestaan realiseren, zeiden de stoïcijnen. Ook zeiden ze, wie de reden van de “Natuur” niet begrijpt die is als een slaaf overgeleverd aan de emoties die de gebeurtenissen in de mens oproepen. Daarentegen, degene die de reden van de “Natuur” wel begrijpt, die kan zichzelf bevrijden van dit slaafse volgen van emoties en de meester worden over zijn emoties. Volgens de stoïcijnen kan de persoon die de gebeurtenissen begrijpt namelijk zelf bepalen wat zijn gevoelens zijn. En die persoon kan dan, zoals de stoïcijn Epictetus (55 – 135 naar christelijke jaartelling) zei, “ziek zijn en zich toch gelukkig voelen, in problemen zijn en zich toch gelukkig voelen, doodgaan en zich toch gelukkig voelen, verbannen zijn en zich toch gelukkig voelen, en te schande zijn gemaakt en zich toch gelukkig voelen”.
Om dit te kunnen realiseren moet de mens zich volgens de stoïcijnen toewijden aan een specifieke manier van leven. Maar deze “stoïcijnse” manier van leven is niet makkelijk. Zo zeiden de stoïcijnen bijvoorbeeld dat om de reden voor de “Natuur” in de gebeurtenissen te kunnen vinden, de mens moet beschikken over een helder en correct begrip van de realiteit. En hiervoor is volgens de stoïcijnen diep nadenken over alles dat plaatsvindt vereist. Maar het diep nadenken over alles dat plaatsvindt dat de stoïcijnen voor ogen hadden is niet makkelijk. Want volgens de stoïcijnen zou de mens hiervoor voortdurend aan reflectie moeten doen: reflectie over hetgeen hij waarneemt, reflectie over zijn gevoelens in reactie hierop, reflectie over de mogelijke redenen van de “Natuur” voor de gebeurtenis, reflectie over de mogelijke handelingen in reactie op de gebeurtenis, et cetera. En, zeiden de stoïcijnen, om in deze continue staat van reflectie te kunnen zijn vereist veel oefening. En ook om op correcte wijze na te kunnen denken vereist volgens de stoïcijnen veel oefening.
Op basis van dit alles bepaalden de stoïcijnen “goed” en “kwaad” op heel eenvoudige wijze: alles dat in overeenstemming is met de reden in de “Natuur” is volgens hen het “goede”, en het “slechte” is volgens hen alles dat niet in overeenstemming is met de reden in de “Natuur”. Het echte “goede” heeft volgens de stoïcijnen de eigenschap dat het altijd en onder alle omstandigheden de reden voor het menselijke bestaan dient. En met deze kennis als maatstaf kan het menselijke verstand het “goede” herkennen, volgens de stoïcijnen. De meeste materiële zaken zoals geld hebben hoogstens soms voordeel voor de mens, op sommige moment of onder sommige omstandigheden, en worden door hen daarom hoogstens neutraal geacht: niet goed, noch slecht. Daarentegen, wat de reden voor het menselijke bestaan altijd dient en onder alle omstandigheden, volgens de stoïcijnen, zijn de deugden: wijsheid, rechtvaardigheid, moed en gematigdheid. Anders gezegd, volgens de stoïcijnen is deugdzaam handelen (wijs handelen, moedig handelen, et cetera) gelijk aan handelen in overeenstemming met de “Natuur”. Zo reconcilieerden de stoïcijnen hun op de “Natuur” gebaseerde ideeën met het in de oud-griekse filosofie gebruikelijke idee dat in de deugden de weg naar gelukzaligheid ligt.
Omdat de stoicijnen het “goede” en het “slechte” dus definïeerden als “in overeenstemming zijn met de reden in de Natuur”, worden zij in de geschiedenis van ideeën gezien als degenen die als eersten een natuurwet theorie geformuleerd hebben.
In middeleeuws Europa namen de christelijke scholastici de natuurwet theorie weer op. Meest voornaam onder hen was Thomas van Aquinas (1225 – 1274 naar christelijke jaartelling). Thomas van Aquinas bouwde als eerste rondom het idee van de natuurwet een complete filosofie. En daarom wordt hij vandaag de dag gezien als de “vader” van de natuurwet theorie.
De “vader” van de natuurwet theorie, Thomas van Aquinas
Aquinas was een christelijke monnik en hij stelde dat God het universum had geschapen. God had het door Hem geschapen universum ook een ordening meegegeven, zei Aquinas, en hij noemde deze ordening de “Eeuwige Wet”. Volgens Aquinas heeft deze “Eeuwige Wet” te maken met de natuur die God in alles geschapen heeft. Want Aquinas zei dat het volgen van de “Eeuwige Wet” betekent dat men leeft in overeenstemming met de natuur die God in alles geschapen heeft.
Volgens Aquinas kunnen de dieren en de levenloze materie niet anders dan hun natuur volgen omdat zij niet over een verstand beschikken. De dieren en de levenloze materie kunnen volgens Aquinas daarom niet anders dan handelen in overeenstemming met de natuur die God in hen geschapen heeft. En dit betekent volgens Aquinas dat de dieren en de levenloze materie niet anders kunnen dan God’s “Eeuwige Wet” volgen.
De mens, daarentegen, heeft van God een verstand gekregen, zo zei Aquinas. De mens kan er daarom voor kiezen om te leven in overeenstemming met zijn natuur en dus in in overeenstemming met de “Eeuwige Wet”, of in strijd met zijn natuur en dus in strijd met de “Eeuwige Wet”. Het deel van de “Eeuwige Wet” dat betrekking heeft op het gedrag van de mens is daarom anders en uniek, stelde Aquinas. Aquinas gaf dit deel van de “Eeuwige Wet”, het deel dat dus betrekking heeft op het gedrag van de mens, daarom een eigen naam. Hij noemde dit deel van de “Eeuwige Wet” de “natuurwet”, omdat het de wet is die duidelijk maakt hoe de mens in overeenstemming met de door God in hem geschapen natuur kan leven.
Alhoewel Aquinas zei dat de mens geen enkele waarheid kan ontdekken zonder hulp van God, zei hij ook dat het menselijke verstand in staat is om de natuurwet te vinden. Dit lijkt tegenstrijdig, maar wat hij bedoelde was dat sommige dingen enkel geweten kunnen worden door openbaring van God, terwijl andere dingen door het verstand achterhaald kunnen worden nadat het tot zoeken aangespoord is geweest door God. Volgens Aquinas is God dus de oorsprong van alle kennis, maar is het verstand van de mens in staat om zonder openbaring bepaalde kennis te vergaren. Het beste voorbeeld van de capaciteit van het verstand om zonder openbaring bepaalde kennis te vergaren, zei Aquinas, was de capaciteit van het verstand om het bestaan van God te ontdekken zonder openbaring. Maar zoals al gezegd zei Aquinas dat ook de natuurwet door het verstand ontdekt kan worden.
Om de natuurwet te kunnen vinden moet de mens volgens Aquinas nadenken over de dingen waar de mens volgens zijn natuur naar verlangt. Deze natuurlijke neigingen zijn volgens Aquinas de door God in de mens geschapen natuur. En, zegt Aquinas, deze natuurlijke neigingen hebben allen een duidelijk doel. Daarom zegt Aquinas dat leven in overeenstemming met de natuurwet feitelijk niets anders is dan het verrichten van de handelingen die het doel achter de natuurlijke neigingen van de mens realiseren.
De eerste natuurlijke neiging van de mens, zegt Aquinas, is om het goede te doen en om van het kwade weg te blijven. Als het verstand van de mens hier diep over nadenkt, zegt Aquinas, dan wordt hierdoor duidelijk de mens volgens de natuurwet het altijd het “goede” moet doen en altijd weg moet blijven van het “kwade”. De tweede natuurlijke neiging van de mens, zegt Aquinas, is om het eigen leven te beschermen. Het principe van de natuurwet dat hierdoor duidelijk wordt is volgens Aquinas “wat het leven beschermt is goed”. Volgens Aquinas oordeelt het verstand op basis hiervan ondermeer dat helpen een “goed” is, dat moord een “kwaad” is, en dat gezond leven een “goed” is, omdat dezen ervoor zorgen dat het leven beschermd wordt. De derde natuurlijke neiging van de mens, zegt Aquinas, is om het menselijk ras te behouden. Hierdoor kan het verstand van de mens belangrijke principes betreffende seksualiteit te weten komen, zegt hij. Bijvoorbeeld, zegt Aquinas, als de mens er van nature naar neigt om het menselijk ras te behouden, dan is het een “kwaad” om aan contraceptie te doen. Maar ook om aan overspel te doen is volgens Aquinas een “kwaad” omdat het menselijk ras niet wordt behouden als er niet goed voor het nageslacht gezorgd wordt. Het huwelijk is daarom een “goed” volgens Aquinas omdat dit de kinderen in een stabiele omgeving laat opgroeien. Scheiden is derhalve ook een “kwaad”. De vierde natuurlijke neiging van de mens, zegt Aquinas, is om de waarheid te vinden. Op basis hiervan oordeelt het verstand volgens Aquinas ondermeer dat onwetendheid een “kwaad” is en dat liegen ook een “kwaad” is omdat dezen voorkomen dat de waarheid gevonden wordt. De vijfde natuurlijke neiging van de mens, zegt Aquinas, is om in samenlevingen te leven. Op basis hiervan oordeelt het verstand volgens Aquinas ondermeer dat aanstoot geven een “kwaad” is en dat onrechtvaardigheid een “kwaad” is omdat zij de relaties tussen mensen slecht maken.
Voor de goede orde, Aquinas zegt dus niet dat de mens in zijn leven alles moet doen dat zijn natuurlijke neigingen bevredigt, oftewel dat hij alles moet doen waar hij zin in heeft. Hij zegt dat de mens op de manier moet leven die het doel achter de natuurlijke neigingen realiseert: “Als een handeling ontoereikend is voor een doel, op de manier dat het realisatie van het primaire doel (van de naturlijke neiging) onbereikbaar maakt, dan is de handeling verboden volgens de natuurwet”.
Volgens Aquinas is het simpele feit dat de mens door God geschapen is de reden dat de mens de natuurwet zou moeten volgen en gehoorzamen. Als de mens de natuurwet niet zou volgen, dan zou hij opstandig zijn tegenover God. De natuurwet theorie van Aquinas was dus nauw verbonden de God van de christelijke religie.
De Nederlander Hugo de Groot (1583 – 1645 naar christelijke jaartelling), buiten de Lage Landen bekend onder zijn Latijnse naam Grotius, is de eerste die de natuurwet theorie los maakte van God. Grotius volgt in zijn behandeling van de natuurwet theorie in grote lijnen het voorbeeld gesteld door Aquinas. Dus ook Grotius zegt in navolging van Aquinas dat God de natuur van de mens voorgeprogrammeerd heeft om naar bepaalde dingen te verlangen. Volgens Grotius kent de menselijke natuur twee essentiële behoeftes. De eerste van dezen is een behoefte aan behoud van het eigen leven. En de tweede is de een behoefte aan samenleven met anderen. Uit deze behoeftes komen volgens Grotius emotionele verlangens voor. Maar, zegt Grotius, in de mens is ook een verstand geschapen. Het verstand behoort volgens Grotius dus ook tot de menselijke natuur. Volgens Grotius kan de mens in zijn handelen dus één van drie motieven volgen: hij kan de emoties volgen die horen bij de eigen overlevingsdrang, of hij kan de emoties volgen die horen bij samenlevingsdrang, of hij kan zijn verstand volgen.
Grotius zegt dat het verstand van de mens kan uitvinden hoe precies de mens één van zijn twee van zijn natuurlijke behoeftes kan bevredigen zonder tegelijkertijd de andere natuurlijke behoefte te schaden. En al hetgeen dat aan deze vereiste voldoet, zegt Grotius, stemt perfect overeen met de menselijke natuur. Dus, zegt Grotius, behoort alles dat aan deze vereiste voldoet tot de natuurwet.
Zo maakte Grotius zijn natuurwet theorie onafhankelijk van God of religie. Want de Grotius natuurwet theorie laat de mens niet zoeken naar de Wet van God door gebruikmaking van de natuur van de mens, zoals in de filosofie van Aquinas. De Grotius natuurwet theorie laat de mens de juiste wet zoeken in de natuur van de mens. En waar Aquinas dus zei dat de mens de natuurwet moet gehoorzamen omdat deze van God afkomstig is, daar zegt Grotius dat de mens de natuurwet moet volgen omdat deze wet bij de menselijke natuur past. En wie dus niet de natuurwet volgt, zegt Grotius, handelt onmenselijk. Daarom zei Grotius: “Wat we hebben gezegd behoudt een mate van validiteit zelfs als we zouden beweren hetgeen niet beweerd kan worden zonder de grootste kwaadaardigheid, namelijk dat er geen God bestaat of dat de zaken van de mensen Hem niet interesseren”. [1] Hugo de Groot, alias Grotius
De invloed van de natuurwet theorie
De natuurwet theorie beïnvloedt het hedendaagse leven op zowel directe als indirecte wijze. Voor wat betreft de directe wijze, dit is omdat de ideeën van de natuurwet theorie door verschillende denkers overgenomen zijn en omgezet zijn in theoriën en ideeën die het hedendaagse leven vorm geven.
Bijvoorbeeld de Britse filosoof John Locke (1632 – 1704 naar christelijke jaartelling) concludeerde uit de natuurwet theorie dat er ook universele rechten bestaan die gelden voor ieder mens, ongeacht ras, afkomst of geloof. Want wanneer de natuurwet een mens iets verbiedt, zoals diefstal, dan impliceert dit dat deze natuurwet iemand anders een recht geeft, namelijk vrijwaring van besteling. John Locke gebruikte de natuurwet theorie dus om universele mensenrechten te bepleiten. Hij zei “De staat van de natuur kent een natuurwet die deze ordent, en het verstand, die deze wet is, leert ieder mens die het (verstand) raadpleegt dat alle mensen vrij en in gelijkwaardigheid geboren zijn, dat niemand schade mag toebrengen aan het leven, de vrijheid of het bezit van een ander”. Deze door Locke geformuleerde universele mensenrechten zijn opgenomen in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776: “Wij achten de volgende waarheden evident in zichzelf; dat al de mensen in gelijkwaardigheid geschapen zijn, dat zij allen door hun Schepper bepaalde onvervreemde rechten zijn gegeven, en dat onder dezen (het recht op) Leven, Vrijheid en het nastreven van Gelukzaligheid zijn…”. En ze hebben de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zoals aangenomen door de Verenigde Naties in 1948, sterk beïnvloed: “Overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld…”.
Een ander voorbeeld van directe beïnvloeding van het hedendaagse leven door de natuurwet theorie is de kapitalistische economische theorie. Adam Smith (1723 – 1790 naar christelijke jaartelling) legde in 1776 middels zijn boek “Een onderzoek naar de aard en oorzaken van de rijkdom der naties” het fundament voor deze economische theorie. Smith was sterk beinvloed door de ideeën van Grotius en zijn zoektocht naar het juiste economische systeem voor de mens begon daarom met een analyse van hetgeen hij waarnam. Smith analyseerde de realiteit en observeerde dat “ieder individu noodzakelijkerwijs werkt om de jaarlijkse opbrengst van de samenleving zo groot mogelijk te maken. Inderdaad, over het algemeen bedoelt hij niet het publieke belang te dienen, noch weet hij hoeveel hij het dient. Met zijn voorkeur voor het steunen van binnenlandse boven buitenlandse bedrijvigheid, heeft hij alleen zijn eigen welzijn voor ogen; en bij het richten van deze bedrijvigheid op een zodanige wijze dat de opbrengsten van maximale waarde zijn, heeft hij alleen zijn eigen profijt voor ogen, en hierin wordt hij, evenals in vele andere gevallen, gestuurd door een onzichtbare hand om een doel te bevorderen dat geen onderdeel vormde van zijn intentie. Noch is de samenleving altijd slechter af omdat het daar geen onderdeel van vormt. Door het nastreven van zijn eigen belang bevordert hij vaak dat van de samenleving effectiever dan wanneer hij bedoelde dat te bevorderen. Ik kan niet veel goeds noemen dat gedaan is door hen wier voorkeur uitgaat naar handel voor het publieke belang”. Smiths ontwikkelde op basis hiervan zijn theorie dat de mens vrij moet worden gelaten om zijn eigen profijt na te jagen. Volgens Smith zou een “onzichtbare hand” er dan voor zorgen dat het beste resultaat voor de samenleving automatisch tot stand komt. Met andere woorden, volgens Smith bestaat er een natuurlijke ordening van het economisch leven, oftewel een natuurwet. En als de mens vrij zijn eigen profijt mag najagen dan handelt hij volgens Smith in overeenstemming met deze natuurwet.
Voor wat betreft de indirecte wijze waarop de natuurwet theorie het hedendaagse leven beïnvloedt, dit is omdat de methode achter de natuurwet theorie vele van de denkers die het hedendaahse leven vorm hebben gegeven, heeft beïnvloedt.
Bijvoorbeeld het utilitarisme, de filosofische stroming die het hedendaagse denken over geluk domineert. Volgens het utilitarisme wordt geluk gevonden in maximalisatie van het genot en minimalisatie van de pijn. En dit is waarom heden ten dage de meeste mensen gelukzaligheid zoeken in consumptie en vermaak. Jeremy Bentham (1748 – 1832 naar christelijke jaartelling), die aan de wieg stond van het utilitarisme, was een uitgesproken tegenstander van de ideeën van de natuurwet theorie. Bentham was tegen iedere immenging van religie in het leven en hij zag natuurwet theorie als niets anders dan pogingen om religie toch het leven van de mensen te laten bepalen. Bentham zei over de natuurwet: “nonsens op stelten”. Echter, Bentham zei in de uiteenzetting van zijn eigen ideeën ook: “De natuur heeft de mensheid geplaatst onder de heerschappij van twee soevereine heersers, pijn en genot”. En op basis van deze analyse van de natuur concludeerde Bentham dat genot derhalve “goed” is en pijn een “kwaad”. Het utilitarisme verschilt dus van mening met de natuurwet theorie over wat precies de juiste wet voor de mens is. Maar het utilitarisme begint haar zoektocht naar de juiste wet net zoals haar voorganger de natuurwet theorie met een analyse van de natuur. Dus men kan zeggen het utilitarisme van de natuurwet theorie fundamentele ideeën geleend heeft, zoals dat er een natuurlijke ordening voor het leven bestaat, dat de mens in overeenstemming met zijn natuur moet leven, en dat een analyse van de natuur dus de weg wijst naar de juiste wet voor de mens.
Een kritiek op de natuurwet theorie
Het uitgangspunt van de natuurwet theorie is het idee dat er een natuur bestaat. Volgens de natuurwet theorie geeft deze natuur alles dat bestaat een doel en zorgt het ervoor dat er tussen al de soorten van bestaan relaties bestaan. Dus, zegt de natuurwet theorie, als een mens niet leeft volgens zijn eigen natuur dan zal deze mens geen gelukzaligheid ervaren want hij zal het doel van zijn bestaan niet realiseren, en dan zal hij problemen veroorzaken voor de andere mensen en andere soorten van bestaan. Dit uitgangspunt van de natuurwet theorie zorgt ervoor dat conflicteert met zowel atheïsme als agnoticisme.
Het atheïsme stelt dat het universum bij toeval uit niets is ontstaan en ontkent dus het bestaan van een Scheppende Macht. Echter, het is onzinnig om enerzijds te geloven in (delen van) de natuurwet theorie, oftewel het bestaan van een doel voor het leven en relaties tussen alles dat bestaat; en anderzijds niet te geloven in een Scheppende Macht.
Als het leven bij toeval is ontstaan, namelijk, dan kan het leven geen doel kennen. Het leven kan alleen een doel kennen als het leven een Schepper kent die iets bedoeld heeft met Zijn schepping. Dus wie accepteert dat het leven een doel kent, die moet het bestaan van een Scheppende Macht accepteren. En wie het bestaan van een Scheppende Macht ontkent, die moet ook ontkennen dat het leven een doel kent. Oftewel, die moet de natuurwet theorie in haar volledigheid ontkennen.
En, als er relaties bestaan tussen de verschillende soorten van bestaan, dan moeten alle soorten van bestaan op hetzelfde moment ontstaan zijn. Maar het is al onvoorstelbaar dat één soort van bestaan bij toeval uit niets is ontstaan. Dus het idee dat de ontelbare soorten van bestaan binnen het universum allemaal op hetzelfde moment bij toeval ontstaan zijn is compleet onvoorstelbaar. Derhalve, wie accepteert dat er relaties bestaan tussen de naturen van al de soorten van bestaan, die moet het bestaan van een Scheppende Macht accepteren. Want alleen een Scheppende Macht kan het bestaan van relaties tussen alles dat bestaat verklaren. En wie het bestaan van een Scheppende Macht ontkent, die moet ook ontkennen dat er relaties bestaan tussen de naturen van al de soorten van bestaan. Oftewel, die moet de natuurwet theorie in haar volledigheid ontkennen.
De bewering dat alle soorten van bestaan geëvolueerd zijn uit één soort van bestaan en dat er daarom relaties bestaan tussen de nu bestaande soorten, rechtvaardigt de acceptatie van de natuurwet theorie door atheïsten nog altijd niet. Ten eerste, namelijk, kan de bewering niet geaccepteerd worden. Want het bestaan bestaat uit levende en niet-levende materie en de niet-levende materie kan onmogelijk evolueren. Dus de bewering kan atheïsme niet in overeenstemming brengen met de natuurwet theorie, omdat die laatste zegt dat tussen alle soorten van bestaan relaties bestaan, ook tussen de levende en niet-levende materie. Ten tweede, wanneer men zegt dat alle soorten van bestaan geëvolueerd zijn uit één soort van bestaan en dat er daarom relaties bestaan tussen de nu bestaande soorten, dan zegt men feitelijk dat de evolutie van alle soorten van bestaan voor miljoenen jaren op gecoördineerde wijze plaatsgevonden heeft. De relaties tussen de soorten van bestaan vereisen dit: als één soort zich los van de andere soorten zou evolueren, dan zou dit de natuur kapot maken. Maar, het is onmogelijk om voor te stellen dat de ontelbare soorten van bestaan binnen het universum, voor miljoenen jaren lang, bij toeval, op juist die manier geëvolueerd zijn die hun relaties met de ontelbare andere soorten van bestaan vereisten. Dus ook bij deze bewering geldt dat wie accepteert dat er relaties bestaan tussen de naturen van al de soorten van bestaan, dat die ook het bestaan van een Scheppende Macht moet accepteren. En dat wie het bestaan van een Scheppende Macht ontkent, ook het bestaan van relaties tussen de naturen van al de soorten van bestaan moet ontkennen. Oftewel, hij moet de natuurwet theorie in haar volledigheid ontkennen.
Het agnoticisme weigert zich uit te spreken over de vraag of er een Scheppende Macht bestaat en ontkent noch erkent dus het bestaan van een Scheppende Macht. In essentie zegt deze positie dus dat het er niet toe doet of er een Scheppende Macht bestaat of niet. Echter, zoals uiteengezet vereist acceptatie van (delen van) de natuurwet theorie acceptatie van het bestaan van een Scheppende Macht. Voor een agnost om (delene van) de natuurwet theorie te accepteren is dus eigenlijk onzinnig, want net zoals de atheïst is hij verplicht te kiezen tussen één van twee posities: of hij accepteert (delen van) de natuurwet theorie en accepteert het bestaan van een Scheppende Macht, of hij ontkent de natuurwet theorie volkomen.
Het is onzinnig om (delen van) de natuurwet theorie en dus het bestaan van een Scheppende Macht te accepteren en om tegelijkertijd te beweren dat Zijn bestaan er niet toe doet wat het bestaan in het universum betreft. De natuurwet theorie zegt immers dat al het bestaan een doel heeft. De Scheppende Macht heeft het bestaan dit doel gegeven. Dit betekent dat de Scheppende Macht er wel toe doet in dit leven, omdat Hij het bestaan haar doel heeft gegeven.
Het is ook onzinnig om (delen van) de natuurwet theorie en dus het bestaan van een Scheppende Macht te accepteren en om tegelijkertijd te beweren dat het bestaan van een Scheppende Macht er niet toe doet omdat Hij zich na de schepping niet meer bezig houdt met Zijn schepping. Deze positie vereist bewijs. Het is onzinnig voor de mens om dit zomaar te zeggen op basis van niets, om dan vervolgens zijn leven op deze ongefundeerde bewering baseren. En als men van de natuurwet theorie uitgaat dan is het beschikbare bewijs tegen deze stelling. Want de natuurwet theorie zegt dat er relaties bestaan tussen alles dat bestaat. En dit betekent dat de Scheppende Macht zich tot op de dag van vandaag bezig houdt met Zijn schepping omdat deze door Hem geschapen relaties bestaan.
Dit alles maakt duidelijk dat de beroemde uitspraak van Grotius, “Wat we hebben gezegd behoudt een mate van validiteit zelfs als we zouden beweren hetgeen niet beweerd kan worden zonder de grootste kwaadaardigheid, namelijk dat er geen God bestaat of dat de zaken van de mensen Hem niet interesseren”, eigenlijk incorrect is. Wie zegt dat er geen God bestaat of dat de zaken van de mensen Hem niet interesseren kan onmogelijk (delen van) de natuurwet theorie accepteren, tenzij hij geen probleem heeft met onzinnigheid. Maar onzinnigheid is tegen het verstand, terwijl de natuurwet theorie drijft op het verstand, dus acceptatie van (delen van) de natuurwet theorie zonder acceptatie van het bestaan van een Scheppende en Ordenende Macht is volstrekt onmogelijk. Dat de seculiere westerse beschaving gebruik maakt van de natuurwet theorie is derhalve irrationeel.
Specifiek voor wat betreft de natuurwet theorie zelf, en niet voor wat betreft degenen die (delen van) haar accepteren, kunnen ook een aantal punten van kritiek gegeven worden.
Zoals reeds gezegd, volgens de natuurwet theorie kent alles dat bestaat een doel in zijn bestaan; kan het verstand op basis van analyse van de natuur achterhalen wat dit doel is; en kan het verstand op basis van analyse van de natuur vaststellen hoe het bestaan haar doel kan realiseren. Het menselijke verstand speekt dus een centrale rol in de natuurwet theorie. Zoals ook al gezegd, het is feitelijk onzinnig om te accepteren dat het bestaan een doel kent en dat er relaties bestaan tussen alles dat bestaat, zonder te accepteren dat er een Scheppende Macht bestaat. Want enkel een Scheppende Macht kan een bestaan met een doel en met relaties verklaren. Maar als men accepteert dat er een Scheppende Macht bestaat, dan is Hij degene die bepaalt wat de juiste manier van leven is. Simpelweg omdat Hij de Schepper is en de schepping dus Zijn eigendom is.
De natuurwet theorie is niet noodzakelijkerwijs in conflict met deze logische redenatie. Maar het zegt dat het verstand van de mens de beslissing van de Schepper omtrent de manier waarop de mens moet leven kan achterhalen. En dus dat hiervoor geen openbaring van de Schepper aan de mens noodzakelijk is. Want, zegt de natuurwet theorie, de natuurlijke menselijke behoeftes zijn informatie van de Schepper over hoe de mens moeten leven. Omdat de mens van nature behoeftes heeft, is het doel van het menselijke leven om deze behoeftes op de juiste manier te bevredigen.
Echter, deze bewering, “Omdat de mens van nature behoeftes heeft, is het doel van het menselijke leven om deze behoeftes op de juiste manier te bevredigen”, is speculatief. Zij is niet op waarneming gebaseerd. Dat maakt de natuurwet theorie irrationeel omdat één van de aannames in haar basis niet op het verstand is gebaseerd. Het is namelijk theoretisch mogelijk dat de Schepper de mens met behoeftes heeft geschapen, maar dat het doel dat Hij aan het menselijk leven gegeven heeft anders is dan bevrediging van deze behoeftes. Het is bijvoorbeeld theoretisch mogelijk dat het doel dat Hij aan het menselijk leven gegeven heeft bevrediging van sommige behoeftes omvat, maar ook het weerstaan van andere behoeftes. Het bestaan van deze theoretische mogelijkheid toont aan dat de mens de Schepper nodig heeft wil hij het doel van zijn leven kunnen vaststellen. Enkel de Schepper weet pecies en met zekerheid wat het doel is van het menselijk leven dat Hij heeft geschapen. Zolang de Schepper de mens niet informeert over Zijn doel met de schepping, kan de mens hier dus enkel naar gissen. Het menselijk verstand is dus, in tegenstelling tot wat de natuurwet theorie beweert, niet volledig in staat om de juiste manier van leven vast te stellen. Omdat de juiste manier van leven gebonden is aan het doel van het leven. En enkel de Schepper weet precies en met zekerheid wat het doel van het door Hem geschapen leven is.
Ten slotte, als men deze tekortkoming van de natuurwet theorie negeert en voor het gemak de bewering accepteert dat het menselijk verstand het doel achter het leven kan achterhalen, dan resteren nog twee problemen voor de natuurwet theorie. Beide problemen hebben te doen met de beperktheid van het menselijke verstand. Ten eerste, de kennis van het menselijke verstand is beperkt tot wat het ervaren heeft – hetzij direct door waarneming, hetzij indirect door overlevering van waarneming. Dit betekent dat het menselijke verstand nooit de complete natuurwet zal kunnen achterhalen en dus dat de mens achter de problemen blijft aanlopen. Dit maakt de leiding die de natuurwet theorie biedt, die dus tegen de mensen zegt “je moet in de problemen raken voordat we je kunnen helpen om je problemen op te lossen”, een weinig aantrekkelijke leiding.
En ten tweede, de kennis van het menselijke verstand verschilt van mens tot mens omdat de ervaringen verschillen van mens tot mens. Dit betekent dat er nooit een consensus kan ontstaan onder de mensen over de natuurwet. Er zal onder de volgelingen van de natuurwet theorie dus altijd conflict en twist zijn over wat de wet zou moeten zijn en over hoe problemen opgelost zouden moeten worden. Wat de samenleving blootstelt aan grote onrust en de deur naar gewapend conflict voortdurend open houdt.
________________________________________
[1] Ook volgens Grotius, echter, blijft God de oorsprong van de natuurwet, omdat God de natuur van de mens geschapen heeft: “De wil van God wordt gepenbaard niet enkel door orakels en wonderen, maar boven alles door het ontwerp van de Schepper; want het is uit deze laatste bron dat de natuurwet wordt gehaald”.