AqiedaIslamitische wetenschappen

Verdieping op de definitie van Al Iemaan (Geloof)

Het verschil tussen de moslim en de niet moslim is het geloof (iemaan) in het bestaan van de Almachtige Schepper Allah (swt) welke één is en alle zaken heeft geschapen, en dat Mohammad (saw) de zegel der Profeten is gestuurd naar de gehele mensheid met het Woord van Allah, de Koran. Het niet geloven in deze zaken heeft de eeuwige bestraffing in het hellevuur (djehennam) tot gevolg waarbij toegang tot het Paradijs wordt verboden. Hiertegenover heeft geloven in deze zaken tot gevolg dat de (uiteindelijke) toegang tot het Paradijs verzekerd is, ookal zou de gelovige eerst een lange periode in het hellevuur moeten boeten voor zijn zonden.

De iemaan is om deze reden een essentiele zaak waardoor het begrip van iemaan vanzelfsprekend tevens een halszaak is geworden. In dit stuk wordt een beknopte verdieping gegeven op de definitie van iemaan en zal er in het kort uitgelegd worden wat de afwijkende meningen waren die in de loop van de islamitische geschiedenis hebben gezorgd voor een fel debat en zelfs politieke vervolging en oorlog.

De definitie van iemaan

In taalkundige zin is Iemaan afkomstig van de arabische drieletterige stam alif-miem-noen. Iemaan is een afgeleide van het woord amn wat het tegenovergestelde van vrees is. Al amaana, wat tevens hiervan is afgeleid, is het tegenovergestelde van verraad en iemaan is met een ander woord ook wel geloof (tasdieq), het tegenovergestelde van ongeloof.

De definitie van geloof, ofwel iemaan bij de moslims wijkt sterk af van de definitie die door het Westen wordt gegeven. Geloof namelijk in het Westen is: ‘het geloof in een zaak wat niet te bewijzen is’. Dit impliceert vermoeden en geen zekerheid. Wanneer men dus zegt: ‘Ik geloof dat Pieter niet zal komen vandaag’ impliceer je dat je het vermoeden hebt dat Pieter niet zal komen maar je sluit het niet uit.

In tegenstelling tot de definitie en het begrip van het Westen duidt de definitie van geloof voor de moslim op zekerheid en geen vermoeden. Daarom is de sjar’ie definitie van iemaan:

التصديق الجازم المطابق للواقع عن دليل

 “Vaste acceptatie welke past bij de realiteit op basis van bewijsvoering”. (At Ta’riefaat blz. 41, Djardjaanie/Iedjaabatoe as saa’il blz. 60, As San’aanie/ Tafsier oel Kabier blz. 27-61 vol. 2 Ar Raaziej/ Tafsier ibn Kathier blz. 40 vol. 1/Asj Sjachsiyyat oel Islaamiyya blz. 19 vol. 1 An Nabhaanie/ Tadrieb oer Raawiej blz. 131 As Soejoetie/ Tanqieh oel foesoel blz. 192 Al Qoeraafiej)

Voor de moslim is het onderwerp waarin men vaste acceptatie dient te hebben: ‘Al hetgeen de Boodschapper Mohammed (saw) mee is gekomen”

Vaste acceptatie betekent dat men er volledig van overtuigd dient te zijn zonder enige vorm van twijfel, zelfs niet al betreft het één procent. Indien men toch slechts voor 99 procent iemaan heeft, dan is men geen moslim. Er is dus geen dhann (50 – 99% geloof), sjakk (50% geloof) en wahm (1-49%) toegestaan in de iemaan van een moslim.

Echter, vaste acceptatie alleen is niet voldoende, men dient wel vaste acceptatie te hebben in iets wat wel een bestaan heeft in de realiteit. Als dit niet het geval is dan is men blind aan het volgen (taqlied) en dat is niet toegestaan. Vaak zien we dat men de ouders of voorouders volgt in de iemaan van zaken. Dit is ten strengste veroordeeld in de Koran en dat is te zien in de verzen waarin de Boodschappers hun volk oproepen te geloven in Allah, de Schepper waarna zij antwoordden:

بَلْ قَالُوا إِنَّا وَجَدْنَا ءَابَاءَنَا عَلَى أُمَّةٍ وَإِنَّا عَلَى ءَاثَارِهِمْ مُهْتَدُونَ

Nee, zij zeggen: ‘ Voorwaar wij zagen onze voorvaderen een godsdienst volgen en wij zullen in hun voetsporen geleid zijn” (Zie VBK soera Az Zoegroefa vers 22)

Het passen in de werkelijkheid betekent dat het iets moet zijn wat werkelijk bestaat in de realiteit en dus geen verzinsel of hersenspinsel mag zijn. Want het is de waarneming die bevestigd of iets daadwerkelijk waar is of niet.

Echter, het kan zo zijn dat men een vaste acceptatie heeft en dat het ook in de realiteit te vinden zou zijn volgens deze personen maar zij dit absoluut niet kunnen bewijzen. Dit zien we vaak terug bij Christenen die helemaal overtuigd zijn van het Christendom en beweren dat wat in de Bijbel staat absoluut de waarheid is, echter zij kunnen dit niet bewijzen. Het niet kunnen bewijzen van hetgeen waarin je gelooft wordt onwetendheid (djahl) genoemd.

Het bewijs voor deze definitie is onder andere afgeleid uit een stuk van de lange hadieth van de engel Djibriel (as), het betreft het volgende:

“…….Hij zei: “Vertel mij over al Iemaan.” Hij (de Profeet) zei: “(Het is) dat je gelooft in Allah en Zijn engelen en Zijn boeken en Zijn boodschappers en de laatste dag en dat je in de goede en de slechte Qadar (voorbestemming) gelooft………” (Moeslim)

De Profeet (saw) definieert hier iemaan als zijnde geloof in de zes bekende pilaren van iemaan. Deze iemaan is op basis van vaste acceptatie en is 100%. De waarheid van bijvoorbeeld het bestaan van Allah (swt) blijft altijd constant en is absoluut. De moslim kan niet de ene dag voor 90% geloven in Allah en de volgende dag weer 100%, het is een feit net zoals in de wiskunde twee plus twee vier is. Het bestaan van Allah (swt) is middels waterdichte argumenten middels de ratio te bewijzen. En met de Koran als wonder van Hem afkomstig wat tevens rationeel bewezen wordt, kan met zekerheid worden bevestigt dat al de zaken die erin worden beschreven een feit zijn, ookal kunnen wij ze niet direct waarnemen. Daarom is het bestaan van de engelen, Zijn Boeken, Zijn Profeten, de Laatste Dag en de voorbestemming van Hem afkomstig een absoluut en onmiskenbaar feit.

Andere definities

Klassieke islamitische geleerden zijn ook met andere definities gekomen. De meest bekende zijn:

القول و العمل

 “De uitspraak en het handelen”

التصديق بالقلب و الإقرار باللسان و العمل بالجوارح

“Het geloof met het hart, de bevestiging van de tong en het handelen met de ledematen”

Zij zeggen dat de iemaan stijgt en daalt. Het bewijs hiervoor halen ze uit onder andere het volgende vers:

وَيَزْدَادَ الَّذِينَ آمَنُوا إِيمَاناً

 “En opdat degenen die geloven zullen toenemen in geloof.” (Zie VBK soera Al Moedatthir vers 31)

Vanuit de eerste definitie wordt gezegd dat het onderdeel qawl (uitspraak) valt onder de uitspraak van de geloofsgetuigenis. Voor wat betreft het onderdeel ‘amal (handelingen), hiermee doelt men op de handelingen van het hart in het honderd procent geloven en de ledematen in gehoorzaamheid aan Allah (swt), dus het uit de weg gaan van haraam en het navolgen van halaal.

Met de tweede definitie wordt met at tasdieq bil qalb (het geloof met het hart) bedoeld dat men zonder twijfel overtuigd is; ofwel vaste acceptatie. Iqraar bil lisaan (de bevestiging van de tong) betekent dat men, in lijn met de overtuiging, de geloofsgetuigenis dient te hebben uigesproken. Wal ‘amal bil djawaarih (en de handelingen van de ledematen), dit betekent dat de ledematen dienen na te volgen wat halaal is en haraam uit de weg dienen te gaan.

Het verschil tussen deze twee definities en de eerdere definitie is dat er een element is toegevoegd aan enkel het geloven, namelijk de uitspraak van de geloofsgetuigenis en het juiste handelen. Een ander verschil is dat volgens deze mening de iemaan kan stijgen en kan dalen.

De handelingen zijn in deze definitie geen pilaar (roekn) maar slechts een sjartoe kamaal (een compleetmakende voorwaarde). Dit betekent dus dat degene die zondes verricht maar wel nog gelooft met zijn hart en de geloofsgetuigenis uitspreekt nog steeds moslim is, echter zijn iemaan is niet compleet. Een ieder keer dat een persoon een zonde pleegt daalt daarmee zijn iemaan en een iedere keer wanneer een persoon een goede daad verricht stijgt deze.

Deze twee laatstgenoemde definities zijn niet in strijd met de eerste definitie, echter worden ze vanuit een andere invalshoek beredeneerd. De eerste definitie haalt de iemaan en handelingen uitelkaar en plaatst de handelingen onder de definitie van Islaam. Daarnaast ziet ze het stijgen en dalen van iemaan als het stijgen en dalen van de taqwa (godsvrees). Dit is gebaseerd op een deel van dezelfde hadieth die eerder gebruikt is van moeslim:

“……de Islaam is dat je getuigt dat er geen god is behalve Allah, en dat Mohammed de Boodschapper van Allah is, en dat je het gebed verricht en de zakaat geeft en (de maand) Ramadan vast en al Hadj (bedevaart) naar het Huis (de Kabah in Mekka) verricht als je daartoe in staat bent……”

De reden waarom islamitische geleerden de handelingen hebben toegevoegd aan het geloof is met name in antwoord op de afgedwaalde groeperingen, de moerdji’a en de karaamiyya. De moerdji’ a geloofden dat de iemaan enkel bestaat uit ‘ vaste acceptatie’  en de ‘uitspraak van de tong’ en de karaamiyya geloofden dat enkel de ‘uitspraak van de tong’ voldoende was voor iemaan. Zij waren van mening dat handelingen totaal geen onderdeel uit maakten van iemaan en dat daarom elke moslim die gelooft in Islam en de geloofsgetuigenis uitspreekt (voor de karaamiyya enkel de uitspraak) direct naar djenna zal gaan ongeacht welke zondige handelingen hij ook zou plegen. Het standpunt van de klassieke geleerden echter, zowel die van degenen die de eerste definitie aanhielden als de andere twee definities, is dat de ‘ vaste acceptatie’  en ‘ uitspraak’ de gelovige redt van het eeuwige vuur maar op basis van zijn handelingen van Allah (swt) een tijdelijke straf zou kunnen ontvangen in het hellevuur. Een bewijs hiervoor is te vinden in de volgende hadieth waarbij het Paradijs verzekert wordt voor degene met de laagste vorm van iemaan. Hier betekent iemaan het geloven in Islam en dat men weinig goede daden verricht heeft en veel slechte daden:

” Degene die ter grootte van een tarwe of gerst korrel of een stofdeeltje iemaan heeft en “er is geen god dan Allah en Mohammad is Zijn Boodschapper” zegt, zal uit de hel verwijderd worden”. (Boegaarie)

De gawaaridj en de moe’tazilla

Naast de afgedwaalde groeperingen, de moerdji’a en karaamiyya die minimale vereisten stelden aan iemaan, zijn er nog twee andere groeperingen die juist strengere eisen stelden aan iemaan.

De eerste groep is de gawaaridj die verantwoordelijk is geweest voor de moord op ‘Alie ibn Abie Taalib, de vierde Rechtgeleide Khalief, en neef en schoonzoon van de Profeet (saw). Zij waren van mening dat de ‘handelingen van de ledematen’ geen sjartoe kamaal (compleetmakende voorwaarde)zijn maar eerder een roekn (pilaar). Dit betekent dat wanneer je grote zondes pleegt als moslim zoals het drinken van alcohol, het plegen van overspel of het regeren met iets anders dan de wet van Allah, je buiten de Islam bent getreden. Daardoor hebben zij vele moslims tot moertaddien (afvalligen) verklaart en hebben zij daarom hun bloed vergoten.

Ook de moe’tazilla waren ervan overtuigd dat grote zondige handelingen leiden tot koefr echter waren zij van mening dat degene die grote zondige handelingen verricht niet in de hel zou zijn noch in het vuur maar in een plaats tussen dezen (al manzila baina al manzilatain).

Koefr en takfier (ongeloof en het verklaren van dat iemand ongelovig is)

 Omdat de handelingen geen onderdeel zijn van iemaan maar slechts een sjartoe kamaal zijn het nooit handelingen die een persoon naar koefr leiden. Dit komt omdat koefr te maken heeft met de overtuiging van een persoon en dat is verborgen in het hart. Voorbeelden van het vallen in ongeloof zijn: twijfels aan de fundamenten van Islam zoals het bestaan van Allah of dat de Koran wel in zijn geheel tot ons is gekomen. Het twijfelen aan zelfs een klinker of medeklinker in de Koran is koefr.

Echter vanuit de sjari’a ofwel de jurisprudentie (fiqh) wordt er geoordeeld op basis van de uiterlijke daden en de sjari’a heeft een aantal daden als zijnde daden van koefr verklaart waarbij de moslim uit zijn dien treedt. Voorbeelden hiervan zijn als volgt: het bespotten van Allah (swt) of de Islam, het neerknielen voor afgoden, het verrichten van de rituelen van andere religies, het dragen van een Christelijk kruis, het beoefenen van magie, waarzeggen, enzovoort. Over een aantal van deze zaken zijn eenduidige verzen nedergedaald die de koefr van de persoon verklaren. Een aantal anderen van de genoemde zaken daarvan wordt gezegd dat de handeling niet anders dan gepaard zou kunnen gaan met koefr in het hart zoals het beledigen van Allah (swt).

Omdat er toch altijd een mogelijkheid bestaat voor een acceptabel excuus voor degene die één van deze handelingen verricht, want iemand kan gedwongen zijn deze handelingen te verrichten of onwetend over de ernst van de zaak, moet er door een islamitische rechter (qaadiej) onderzocht worden of er echt sprake is van koefr door de persoon te verhoren. Deze rechter zal indien zijn ongeloof bevestigd is ervoor moeten zorgdragen dat er alles aangedaan wordt dat de persoon overtuigd zal worden van zijn fouten en dat hij berouw zal tonen en terugkeren tot Islam.

Een voorbeeld van een sahaabie die een koefr handeling verrichte met een acceptabele excuus was ‘Ammaar ibnoe Yaasir. Nadat zijn ouders de dood in waren gemarteld door de Qoeraisj omdat zij als moslims Mohammad (saw) tot leugenaar moesten uitmaken en hij zelf wreed gemarteld werd, heeft hij uiteindelijk toegegeven en verklaart dat de Profeet (saw) een leugenaar was en dat zijn goden al laat en al ‘oezza waren. Allah heeft hem vergeven omdat hij in deze situatie gedwongen was en de uitspraken van koefr niet in zijn hart zaten.

Ibn Taymiyya zegt: “De takfier op de specifieke persoon (takfier oel moe’ayyan) en het toestaan om hem te laten executeren, is afhankelijk van of de profetische bewijzen hem hebben bereikt waarbij degene die dit ondermijnt tot ongelovige verklaard wordt. Indien dit niet het geval is dan is degene die onwetend is over een zaak van de dien geen kaafir geworden.” (Moegtasar Al ‘Oeloew blz. 177)

Ibn Al Qayyim heeft gezegd over degene die een eigenschap van de eigenschappen van Allah ontkent of een bericht van de berichten van de profeet met opzet ontkent: “Indien hij dit afwijst uit ontwetendheid (djahlan) of op basis van interpretatie (ta’wielan) dan is de persoon geen kaafir geworden.” (Al istighaatha vol. 1. Blz. 381-382)

Dit is waarom imam Ahmad welke in de gevangenis is gegooid omdat hij niet wilde erkennen dat de Koran magloeq (geschapen) was, geen takfier al moe’ayyan deed maar takfier al moetlaq (algemene takfier) op enkel het standpunt zonder de persoon die het standpunt uitspreekt of aanhangt.

Omdat het openlijk takfier doen van moslims op moslims vanwege het volgen van verschillende soorten denkwijzen welke binnen of buiten de Islam vallen is het noodzakelijk dat deze zaken altijd bij de rechter terechtkomen die een eindoordeel zal vellen en deze rechter kan enkel worden aangesteld door de Khaliefah of door degenen die hem vertegenwoordigen. Aldus zullen dergelijke kwesties opgepakt moeten worden door de Islamitische Staat zodat onderlinge fitna van moslims wat zelfs zou kunnen leiden tot bloedvergiet, voorkomen zal worden.

 

 

Back to top button