Na overtuigd te zijn geraakt van de waarheid van Islam zworen vertegenwoordigers van het volk van Yathrib bij Al ‘Aqaba een eed van trouw en gehoorzaamheid aan Islam en de Boodschapper van Allah (saw). En zij vroegen de Boodschapper van Allah (saw) om Mekka te verlaten en zich bij hen te voegen in Yathrib, om als leider met Islam over hen te regeren. De Boodschapper van Allah (saw) ging in op dit verzoek en gaf de moslims in Mekka opdracht om te vertrekken naar Yathrib.
Na de aankomst van de Boodschapper van Allah (saw) werd Yathrib bekend als Al Madina. Deze stad werd op dat moment bewoond door drie groepen van mensen. Ten eerste waren er de moslims van Al Madina, bestaande uit zowel oorspronkelijk inwoners van Yathrib die Islam hadden geadopteerd als de moslim-emigranten uit Mekka. Ten tweede waren er polytheïsten. Zij waren oorspronkelijk inwoners van Yathrib die vast hielden aan de religies van hun voorvaderen. Ten derde waren er joden in Al Madina. Deze joden zelf bestonden uit vier fracties. Banoe Qaynoeqa leefde in Al Madina zelf en Banoe Nadir, Khaybar en Banoe Qoeraydha leefden in de omgeving van Al Madina.
Het “Pact van Madina”
Één van de eerste verrichtingen van de Boodschapper van Allah (saw) in zijn rol als leider van de Islamitische Staat in Al Madina was het opstellen van een verdrag tussen al de stammen in het gebied, om het samenleven van hen allen te organiseren. Dit verdrag was het “Pact van Madina” en kende ondermeer de volgende bepalingen:
– “Dit is een document van Mohammed de Profeet waarop de relaties tussen de gelovigen en moslims van de Qoraiesj en Yathrib, en degenen die hen gevolgd zijn en degenen die gewerkt hebben voor hen, gebaseerd zullen worden.”
– “Zij zijn één gemeenschap, waar al de andere mensen van buitengesloten zijn.”
– “De joden van Banoe Auf vormen één gemeenschap samen met de gelovigen, de joden hebben hun eigen religie evenals de moslims en de vrije (voormalig) slaven, met uitzondering van degenen die zich oneerlijk gedragen of zondigen, want zij beschadigen zichzelf en hun families.”
– “Hetzelfde geldt voor de joden van Banoe an Nadjar, Banoe al Harith, Banoe Sa’ida, Banoe Joesjam, Banoe al Aus, Banoe Thalabah en de Djafnah, een clan van de Thalabah en Banoe Asj Sjoetaiba.”
– “Als een twist of controverse mogelijk voor problemen kan zorgen, dan zal deze (voor een oplossing) verwezen worden naar Allah (swt) en Zijn Boodschapper (saw).”
– “Qoraiesj en hun vrienden zullen niet geholpen worden.” (Ibn Hisjaam)
In eerste instantie ondertekenden Banoe Qaynoeqa, Banoe Nadir Banoe Qoeraydha en het pact niet, maar op een later moment deden zij dit alsnog waarmee zij zichzelf vrijwillig tot onderdaan van de Islamitische Staat in Al Madina verklaarden.
De eeste misdragingen van de joden in Al Madina
Ondanks de formele overeenkomst ontstonden spanningen in de samenleving. Van onder de joden bekeerden verschillende mensen zich tot Islam en dit deed de weerzin bij de joodse stammen tegen de Boodschapper van Allah (saw), Islam en de moslims toenemen. Het leidde tot verhitte discussies tussen de moslims en de joden over de juiste religie en de waarheid van Islam. Sommige van de rabbijnen van onder de joden bekeerden zich tot Islam maar zonder oprechtheid. In een rol als moslim en met hun kennis van de eerdere boodschappers en profeten hoopten zij door middel van het stellen van valse vragen de moslims in verwarring te kunnen brengen en daarmee aan te zetten de religie van Islam te verlaten. En verder schaamden de joden zich niet om de religie van hun broeders van het pact diep te beledigen. Aboe Bakr (ra) riep één van de joden in Al Madina, Finhas bin ‘Azoera, eens op tot Islam. Hij (ra) zei tegen hem: “Vrees Allah en wordt moslim, want bij Allah, je weet dat Mohammed de Boodschapper van Allah is die jullie de Waarheid van Allah heeft gebracht. Hij wordt genoemd in jullie Tora. Dus geloof en accepteer de waarheid. En geef Allah een offer en Hij zal je het Paradijs binnen laten gaan en je beloning vermenigvuldigen.”. Finhas zei daarop tegen Aboe Bakr (ra): “O Aboe Bakr, jij beweert dat onze Heer ons vraagt om Hem onze rijkdom te lenen. Echter, het zijn slechts de armen die van de rijken lenen. En dus als het zo is als jij zegt, dan is Allah arm en zijn wij rijk. Want als Hij rijk zou zijn dan zou hij ons niet gevraagd hebben om onze rijkdom”. Aboe Bakr (ra) werd hierop woedend. Hij gaf Finhas een klap in het gezich en zei: “Bij Allah, ware het niet voor het pact tussen ons had ik je hoofd afgehakt!”. Finhas trok daarop naar de Boodschapper van Allah (saw) om te klagen: “O Mohammed! Kijk wat jouw metgezel mij heeft aangedaan!”. De Boodschapper van Allah (saw) vroeg Aboe Bakr (ra): “Wat heeft je gedreven tot hetgeen je gedaan hebt?”. Aboe Bakr (ra) antwoorde: “O Boodschapper van Allah, de vijand van Allah zei iets heel ernstigs. Hij beweerde dat Allah arm is en dat zij rijk zijn. Ik werd daarom boos in naam van Allah en sloeg hem in zijn gezicht.”. Tegenover de Boodschapper van Allah (saw) ontkende Finhas echter wat hij had gezegd. Allah (swt) openbaarde toen:
“En voorzeker, Allah heeft de uiting gehoord van degenen, die zeiden: ‘Allah is arm en wij zijn rijk’. Wij zullen hetgeen zij hebben gezegd en hun pogingen om de profeten onrechtvaardig te doden, optekenen en Wij zullen zeggen: ‘Ondergaat de straf van het branden’.” (Zie de vertaling van de betekenissen van de Koran, soera Al Imraan 3, vers 181)
(Asbaab an Noezoel door Imaam Al Waahidi).
De verbanning van Banoe Qaynoeqa
Een voorval typerend voor de mate van misdraging door de joden is een incident dat plaatsvond op de markt van Banoe Qaynoeqa. Het vond plaats na de overwinning van de moslims in de Slag van Badr, een gebeurtenis die bij de joodse stammen de haat tegen de moslims in Al Madina verder aangewakkerd had. Een dag begaf een jonge moslim vrouw zich naar de markt van Banoe Qaynoeqa om melk te verkopen. Ze ging zitten voor een juwelierswinkel. Een joodse man benaderde haar van achter en nagelde haar jurk aan de achterzijde met een naald vast. Toen de vrouw later ging staan, werd hierdoor een deel van haar lichaam ontbloot. De joden lachten haar minachtend uit hiervoor. De vrouw riep om hulp en een moslim besprong de juwelier en doodde deze. Daarop kwamen de joden tezamen en zij doodden de moslim. De familie van de gedode moslim riepen de moslims op de joden te bestraffen. Toen de moslims aan de oproep gehoor gaven brak een gevecht uit tussen de joden en de moslims. De Boodschapper van Allah (saw) haastte zich daarop naar de markt om rust te herstellen.
Eerder had de Boodschapper van Allah (saw) de joden al verzocht te stoppen met hun provocaties en misdragingen. Maar op iedere misdraging en ieder verzoek tot het respecteren van de overeenkomst volgde een grotere misdraging. De twist op de markt van Banoe Qaynoeqa was voor de Boodschapper van Allah (saw) dan ook de welbekende druppel. Na de ontstane onrust gesust te hebben verzocht hij (saw) Banoe Qaynoeqa om Al Madina te verlaten.
Maar Banoe Qaynoeqa weigerde en daagde de moslims uit tot oorlog: “Oh Mohammed, acht jezelf niet te veel enkel en alleen vanwege je overwinning op je eigen volk [de Qoraiesj bij de Slag van Badr]. Jij hebt een twist gehad met lieden die niets weten van oorlog voeren. Als jij problemen zoekt met ons, dan zullen we je laten zien dat wij echte mannen zijn!”. (Ibn Hisjaam). Daarop sloot Banoe Qaynoeqa zich op binnen de muren van hun fort in afwachting van de reactie van de moslims op hun uitdaging tot oorlog. Dit was niets minder dan een poging tot ondermijnen van het gezag van de Boodschapper van Allah (swt), ook al had Banoe Qaynoeqa gezworen dat ze hem (saw) als leider van Al Madina zouden gehoorzamen. Zou de Boodschapper van Allah (saw) in deze situatie niets hebben gedaan, dan zou dit zijn gezag kapot hebben gemaakt, wat in de vijandige omgeving die het Arabische Schiereiland op dat moment was voor Islam en de moslims niet anders dan verregaande consequenties met zich mee kon hebben gedragen. Het zou voor velen van de stammen vijandig aan de moslims, niet in het laatst de Qoraiesj, een teken zijn dat de moslims in Al Madina te lijden hadden onder interne strubbelingen. Dat de Boodschapper van Allah (saw) geen gezag meer had over zijn volk. Het zou dus een aanleiding vormen voor aanvallen op de Islamitische Staat en de moslims. De reactie van de moslims was daarom ferm: als Banoe Qaynoeqa zich niet aan hun eden wensten te houden maar in plaats hiervan oorlog wilden, dan zou het oorlog zijn dat ze zouden krijgen.
De Boodschapper van Allah (saw) vertrok tezamen met de moslims om Banoe Qaynoeqa te belegeren in hun fort. Na een belegering van 15 dagen accepteerde Banoe Qaynoeqa de eigen nederlaag en gaven ze zich over. De Boodschapper van Allah (saw) besloot, na de moslims te hebben geconsulteerd, de joden te doden voor hun verraad. Echter, ‘Abdoellah ibn Saloel, één van de leiders van de hypocrieten onder de moslims die op goede voet leefde met zowel de moslims als de joden, begaf zich tot Mohammed (saw) en zei: “O Mohammed, wees vergevensgezind voor hen”. De Boodschapper van Allah (saw) willigde zijn verzoek in, als een gunst aan hem. Banoe Qaynoeqa mocht daarom Al Madina verlaten zoals in eerste instantie hen ook was voorgesteld.
De verbanning van Banoe Nadir
Na de verbanning van Banoe Qaynoeqa bevocht een leger van de moslims de Qoraiesj bij de Slag van Oehoed. Deze slag eindigde onbeslist, waardoor sommigen op het Arabisch Schiereiland het idee kregen dat er iets viel te winnen bij een strijd tegen de Boodschapper van Allah (saw) en zijn volgelingen in Al Madina. Zo kwam een vertegenwoordiging van de stam Hadhayl naar Al Madina met het verhaal dat zij heel graag Islam wilden leren kennen. Zij vroegen de Boodschapper van Allah (saw) daarom een aantal moslims met hen mee te laten gaan naar hun stad. De Boodschapper van Allah (saw) stemde in met hun verzoek en gaf zes moslims de opdracht met de mensen van Hadhayl mee te gaan. Maar de moslims die in vertrouwen meereisden werden verraden door de stam Hadhayl. Eenmaal buiten Al Madina werden ze belaagd door hun medereizigers. Drie van de moslims werden gedood en de overige drie werden gevangen genomen. Tijdens een vluchtpoging werd één van deze drie ook gedood. De twee overgebleven moslims – Zayd ibn al Dathnah en Khoebayb – werden als slaaf verkocht aan Qoraiesj. Zij werden gekocht door Qoraiesj enkel om hen te kunnen doden, uit pure haat tegen Islam, de Boodschapper van Allah (saw) en de moslims.
Een ander voorval vond plaats nadat een alom gerespecteerde man genaamd Aboe Bar’a Amir bin Malik de moslims in Al Madina bezocht. Aboe Bar’a verzocht Mohammed (saw) eveneens om met hem enkele moslims mee te laten gaan om aan het volk van Najd Islam uit te leggen. In eerste instantie wees de Boodschapper van Allah (saw) het verzoek van Aboe Bar’a af, zich het lot van zijn de metgezellen die met de stam van Hadhayl reisden herinnerend. Maar Aboe Bar’a bezwoer de Boodschapper van Allah (saw) dat hij persoonlijk voor hun veiligheid garant zou staan. Daarom stuurde de Boodschapper van Allah (saw) 41 van de meest vooraanstaande moslims met Aboe Bar’a mee naar het volk van Najd. Aangekomen bij de plaats Bir Ma’oeana werd van onder deze groep moslims een vertegenwoordiger gekozen die hen moest aankondigen bij de leider van Bani Amir, ‘Amir bin Toefayl, en hem een brief van de Boodschapper van Allah (saw) moest overhandigen. Maar bij het zien van de moslim trok ‘Amir bin Toefayl zijn zwaard en doodde hem, zonder de brief in ontvangst te hebben genomen. Daarop riep hij zijn volk Bani Amir op om tezamen met hem ook de overige moslims te doden. Zijn stam weigerde, echter, omdat zij niet verantwoordelijk wilden zijn voor het breken van een belofte gedaan door Aboe Bar’a. Daarop wendde ‘Amir bin Toefayl zich tot andere stammen in de omgeving en tezamen met hen omsingelde hij de moslims en vermoordde hij hen. Slechts twee moslims wisten deze slachting te ontkomen. Toen één van hen bij zijn terugtocht naar Al Madina twee leden van de stam Bani Amir trof, nam hij hen voor vijanden en doodde hij hen. Echter, deze twee leden van Bani Amir reisden onder een garantie van bescherming van de Boodschapper van Allah (saw). Toen het nieuws van beide voorvallen de Boodschapper van Allah (saw) bereikte werd hij diep bedroefd. Niet alleen hadden de moslims wederom dierbare broeders verloren, ook waren twee mensen onterecht gedood door één van de moslims. De families van deze twee verdienden bloedgeld hiervoor en de Boodschapper van Allah (saw) liet daarom bekend maken dat de moslims geld moesten samenbrengen om dit te betalen. Omdat de joodse stammen onder verbond waren met de andere stammen in Al Madina vertrok de Boodschapper van Allah (saw) zelf naar Banoe Nadir om hen te vragen hun deel bij te dragen.
Maar Banoe Nadir was dit geenszins van plan. Zij zagen in de komst van de Boodschapper van Allah (saw) eerder een mogelijkheid om hun plan ten uitvoer te brengen. Namelijk, het vermoorden van de Boodschapper van Allah (saw). Onder het voorwendsel dat men zijn (saw) verzoek accepteerde vroeg Banoe Nadir de Boodschapper van Allah (saw) om kort te wachten naast een van de huizen. Mohammed (saw) deed zoals verzocht, maar verwonderde zich over het gedrag van de mensen van Banoe Nadir. Op dat moment bood Allah (swt) Zijn gezant bescherming en openbaarde hem (saw) de ware intenties van Banoe Nadir, dat zij hem (saw) wensten te vermoorden door hem (saw) een steen op het hoofd te werpen van boven het huis waar de Boodschapper van Allah (saw) zich neergezeten had. De Boodschapper (saw) vertrok daarop onmiddelijk.
Teruggekeerd in Al Madina liet hij een boodschapper Banoe Nadir informeren dat hij (saw) hen opdroeg Al Madina binnen 10 dagen te verlaten net zoals Banoe Qaynoeqa verzocht was Al Madina te verlaten, vanwege hun verraad van het Pact van Madinah. Maar ‘Abdoellah bin Oebayy, één van de leiders van de hypocrieten in Al Madina, vertelede Banoe Nadir dat zij geen angst hoefden te hebben voor de Boodschapper van Allah (saw) en de moslims, omdat hij en zijn volgelingen Banoe Nadir te hulp zouden komen mocht het tot oorlog komen en de moslims in de rug zouden aanvallen. Daarop sloot Banoe Nadir zich op binnen de muren van hun stad, en wachtten tot de moslims kwamen. Na het verstrijken van de 10 dagen kwamen de moslims naar Banoe Nadir. Zij omsingelden de verblijfplaats van Banoe Nadir en belegerden hen. Met de moslims was ‘Abdoellah bin Oebayy, maar de hypocriet kwam terug op zijn woord tegenover Banoe Nadir. Toen Banoe Nadir zagen dat ‘Abdoellah bin Oebayy en zijn volgelingen niets tegen de moslims zouden ondernemen maar hen hielpen bij de belegering, besloten zij zich over te geven zoals Banoe Qaynoeqa had gedaan. In de hoop dat ook zij zoals Banoe Qaynoeqa met genade behandeld zouden worden. Zij stelden overgave voor op voorwaarde dat zij mochten vertrekken met alles dat zij met zich mee konden dragen. De Boodschapper van Allah (saw) accepteerde dit en liet hen een vrije aftocht met alles dat zij konden dragen.
De bestraffing van Banoe Qoeraydha
Van de joodse stammen in en rond Al Madina was op dat moment enkel Banoe Qoeraydha trouw gebleven aan het verbond met de Boodschapper van Islam (saw) en de moslims. Na de verbanning van Banoe Qaynoeqa en Banoe Nadit was de rust in Al Madina enigszins teruggekeerd. Maar dit betekende niet dat er geen bedreigingen meer bestonden. De Qoraiesj, bijvoorbeeld, hadden hun vastberadenheid om de moslims en Islam te vernietigen nog niet opgegeven. Daarom bleef de Boodschapper van Allah (saw) te allen tijde attent om nieuws over de bewegingen van de vijanden van de moslims te vernemen. Hij (saw) stuurde mensen erop uit om nieuws te verzamelen. Hij (saw) was nieuwsgierig naar al de ontwikkelingen betreffende de Arabieren, met als doel voorbereid te zijn op eventuele vijandelijkheden. Dit was met name het geval nu de vijanden van de moslims op het schiereiland groot in aantal waren geworden ten gevolge van de vestiging van de Islamitimitische Staat in Al Madina en de verbanning van de joden van Banoe Qaynoeqa en Banoe Nadir. Hierdoor was het dat de Boodschapper van Allah (saw) vroegtijdig waarschuwingen ontving over het feit dat de Qoraiesj zich verenigd hadden met verscheidene andere stammen om Al Madina aan te vallen en te vernietigen.
Na hun verbanning uit Al Madina spanden de joden van Banoe Nadir zich in om de Arabieren op te zetten tegen Islam, om wraak te kunnen op de Boodschapper van Allah (saw) en de moslims. Een aantal van hen waaronder Hoeyayy bin Akhtab, Salam bin Abi al Hoeqayq en Kinana bin Abi al Hoeqayq, hadden een partij gevormd tegen de Boodschapper van Allah (saw). Het was deze partij die de Qoraiesj in Mekka benaderden. De Qoraiesj vroegen Hoeyayy over zijn mensen en hij zei: “Ik heb hen verlaten tussen Khaybar en Al Madina, wachtend op u om tezamen ten strijde te trekken tegen Mohammed en zijn volgelingen”. Qoraiesj vroegen hem ook naar Banoe Qoeraydha en Hoeyayy zei: “Zij zijn achtergebleven in Al Madina om Mohammed te misleiden. Zij wachten op het moment dat u Al Madina binnenvalt, om u te helpen van binnen uit”. De Qoraiesj waren op dat moment onzeker, niet wetende of ze Al Madina wel of niet moesten aanvallen. Ze waren van mening dat er geen verschil was tussen hen en Mohammed (saw) behalve zijn (saw) roep tot Allah (swt) en Islam. Zij vroegen zich daarom af of Mohammed (saw) niet het recht aan zijn zijde had. Om hun twijfels te doen verminderen vroegen de Qoraiesj aan de joden: “Jullie, O joden, jullie zijn de eerste mensen die de heilige geschriften ontvingen en jullie kennen de aard van ons geschil met Mohammed. Is onze religie het beste of die van hem?”. De joden zelf waren monotheïsten net als de moslims, terwijl de Qoraiesj polytheïsten waren. Maar het brandende verlangen om de Arabieren tegen Mohammed (saw) op te zetten bracht hen tot een verachtelijke misdaad. De joden antwoordden: “Zeker, jullie religie is beter dan die van hem, en jullie hebben het recht om jullie gelijk op te eisen!”.
Toen ze zich er eenmaal van verzekerd hadden dat de Qoraiesj waren overtuigd en aan de oproep tot oorlog tegen de moslims gehoor zouden geven, gingen de joden naar de stam van Ghatafan uit Qays Ghaylan, naar Banoe Moerrah en naar Banoe Fazara, naar Asja’a, naar Salim, naar Banoe Sa’ad, naar Asad en ieder ander die een wrok koesterde tegen de moslims. Na verloop van tijd was een groot aantal van de Arabische stammen door hen verzameld tegen Mohammed (saw). Tezamen met de Qoraiesj vertrokken dezen in de richting van Al Madina. De Qoraiesj marcheerden onder leiderschap van Aboe Soefyan. Ze waren met 4.000 soldaten, 300 ruiters en nog eens 1.500 soldaten rijdende op kamelen. Banoe Fazara marcheerde onder leiderschap van ‘Oeyayna bin Hisn ibn Hoedhayfa met een groot aantal soldaten en 1.000 kamelen. Asja’a marcheerde onder leiderschap van Mis’ar bin Rakhayla en Moerra marcheerde onder leiderschap van Al Harith bin ‘Auf met 400 soldaten. De mensen van Salim en Bir Ma’oena marcheerden met 700 soldaten. Toen ze eenmaal bij elkaar waren gekomen werden ze verder versterkt door Banoe Sa’ad en Banoe Asad. Alles bij elkaar waren ze met zo’n 10.000 mannen en de troepen van deze coalitie marcheerden onder leiderschap van Aboe Soefyan. Toen dit nieuws de Boodschapper van Allah (saw) bereikte besloot hij zich te verschansen in Al Madina. Zijn (saw) metgezel Salman al Faarisi (ra) opperde om een greppel rond Al Madina te graven. De moslims zagen hierin een goed idee. De boodschapper van Allah (saw) werkte zelf mee aan het graven van de greppel. Hij (saw) spoorde de moslims aan om de krachten te verdubbelen en te blijven verdubbelen waardoor de greppel in zes dagen werd gegraven. Bovendien werden de muren van de huizen die de rand van de stad uitmaakten verstevigd, werden de huizen buiten de greppel geëvacueerd en werden vrouwen en kinderen verplaatst naar verstevigde huizen in Al Madina.
De Qoraiesj en hun bondgenoten gingen op weg in de hoop Mohammed (saw) bij Oehoed te ontmoeten. Toen zij de moslims daar niet troffen, marcheerden de Qoraiesj door tot zij Al Madina bereikten. Tot hun verbazing stuitten ze daar op de greppel die hun weg versperde. De Qoraiesj waren niet bekend met deze verdedigingsstrategie. Ze werden door de greppel gedwongen om hun kamp op te slaan voor de greppel buiten Al Madina en hun volgende stap te overdenken. Aboe Soefyan en zijn medestanders realiseerden zich dat ze lang aan de rand van de greppel zouden moeten verblijven, omdat zij niet in staat waren om deze te bestormen. Deze onzekere situatie was lastig in de winter want de winden waren woest en bijtend koud. Onder deze omstandigheden begonnen de mensen ontmoedigd te raken en wilden ze het liefst naar huis terugkeren. Hoeyayy ibn Akhtab was zich hiervan bewust en stelde daarom voor om Banoe Qoeraydha over te halen het vredesverdrag te schenden dat zij tezamen met de moslims hadden ondertekend en om lid te worden van de coalitie van vijanden van Islam. Hij vertelde de Qoraiesj en hun bondgenoten dat als Banoe Qoeraydha dit zou doen dat alles voor hen klaar zou zijn om Al Madina binnen te vallen. De Qoraiesj en Ghatafan waren tevreden met dit idee en stonden Hoeyayy toe om de leider van Banoe Qoeraydha, Ka’ab ibn Asad, te benaderen. Toen Ka’ab Hoeyayy hoorde aankomen sloeg hij de deur van het fort in zijn gezicht dicht. Echter, Hoeyayy drong aan totdat Ka’ab uiteindelijk toch de deur opende. Hij zei tegen hem: “Mijn hemel Ka’ab! Ik heb jou eeuwige roem en een groot leger gebracht. Ik ben met de Qoraiesj en hun leiders en stamhoofden gekomen en ook Ghatafan en hun leiders en stamhoofden. Zij hebben een standvastig besluit genomen en hebben mij beloofd dat zij niet zullen vertrekken totdat we een eind hebben gemaakt aan Mohammed en zijn mannen”. Ka’ab aarzelde en herinnerde zich de loyaliteit en betrouwbaarheid van de Boodschapper van Allah (saw). En hij was bang voor de consequenties die hij over zichzelf zou afroepen. Hoeyayy bleef aandringen om Ka’ab over te halen, totdat Ka’ab uiteindelijk toe gaf en accepteerde wat Hoeyayy van hem vroeg.
Zo verbrak Ka’ab zijn belofte en sneed hij zich los van het verdrag tussen hem en de Boodschapper van Allah (saw). Zo verenigde Banoe Qoeraydha zich met de coalitie van vijanden van Islam zonder medeweten van de Boodschapper van Allah (saw). Maar het nieuws bereikte de Boodschapper van Allah (saw) en zijn metgezellen toch, en veroorzaakte een grote mate van bezorgdheid onder hen. Zij vreesden het ergste en daarom stuurde de Boodschapper van Allah (saw) Sa’ad bin Moe’adh, stamhoofd van de ‘Aus, en Sa’ad bin ‘Oebada, stamhoofd van al Khazraj, samen met ‘Abdoellah bin Rawaha en Khawwat bin Joebayr erop uit om te kijken of het bericht op waarheid berustte. Hij (saw) vroeg hen om alleen hem een teken te geven als het bericht waar was, om zo het moraal van het volk niet te ondermijnen. Alleen als Banoe Qoeraydha nog steeds trouw aan hun overeenkomst waren moesten zij dit publiekelijk aan het volk bekendmaken. Zo trokken de vier erop uit maar ze stuitten op een situatie die nog veel erger was dan zij hadden verwacht. Toen zij probeerden om Banoe Qoeraydha over te halen de overeenkomst niet te schenden, verzocht Ka’ab hen om hun broeders van Banoe Nadir terug te laten keren naar hun huizen. Sa’ad bin Moe’adh, die ooit een medestander van Banoe Qoeraydha was geweest, probeerde hen te overtuigen door hen te herinneren aan hun overeenkomst. Ze spraken kleinerend over de Boodschapper van Allah (saw) en zeiden: “Wie is de Boodschapper van Allah? We hebben geen overeenkomst of overeenstemming met Mohammed.” De gezanten keerden terug en informeerden Allah’s Boodschapper (saw) over wat zij hadden geleerd. De situatie was duidelijk zeer ernstig en er heerste overal angst.
De bondgenoten bereidden zich voor op strijd. Tegelijkertijd vroeg Banoe Qoeraydha aan hun bondgenoten hen tien dagen de tijd te geven om zich voor te bereiden op het gevecht terwijl zij, de bondgenoten, dan op dat moment hard tegen de moslims moesten vechten. Ze vormden drie divisies om tegen de Boodschapper van Allah (saw) te vechten. De divisie van Ibn al ‘Awar al Silmi naderde Al Madina vanuit de vallei. De divisie van ‘Oeyayna bin Hisn naderde van de zijkant. Aboe Soefyan naderde voor de greppel. De moslims raakten in paniek en waren doodsbang. De macht van de bondgenoten was duidelijk en hun moreel was erg hoog. Ze bewogen zich naar de rand van de greppel en een aantal van hen lukte het om er overheen te geraken. Een aantal Qoraiesji ruiters, waaronder ‘Amr bin Abdoe Woedd, ‘Ikrama bin abi Djahl en Dirar bin al Chattab sloegen hun paarden op zo’n manier dat ze erdoor denderden en hun berijders droegen tot de moerassige grond voorbij de greppel. ‘Ali bin Abi Talib (ra) kwam daarop met een aantal moslims naar voren om de doorgang te dichten. ‘Amr bin Abdoe Woedd ging naar voren toen zijn troep tot stilstand was gekomen en hij daagde eenieder uit om met hem in gevecht te gaan. ‘Ali (ra) ging de uitdaging aan en zij tegen hem: “Ik vraag je om af te stijgen”. ‘Amr antwoordde: “O, zoon van mijn broer, ik wil jou niet doden”. ‘Ali (ra) zei: “Maar ik wil jou wel doden”. Zo ze gingen beiden het gevecht aan en ‘Ali doodde ‘Amr. De overgebleven ruiters vluchtten in volle vaart terug naar de overkant van de greppel. Echter, deze verrassende nederlaag beïnvloedde het moreel van de coalitie niet. Sterker nog, het bracht hen tot razernij en maakte hen nog meer vastberaden om de moslims te terroriseren. Ondertussen verlieten de fanatiekelingen van Banoe Qoeraydha hun forten en drongen Al Madina binnen met als doel huizen in de buurt te terroriseren. Kwelling en angst namen toe onder de moslims, maar de Boodschapper van Allah (saw) was er te allen tijde van overtuigd dat Allah (swt) hem de overwinning zou toekennen.
Verlossing kwam in de persoon van Noe’aym ibn Masoed. Hij was met de vijanden van Islam naar Al Madina gekomen, maar eenmaal daar ging hij in het geheim naar de Boodschapper van Allah (saw) om moslim te worden. Hierna vroeg Noe’aym hoe hij de moslims zou kunnen helpen. De Boodschapper van Allah (saw) vroeg hem om wantrouwen op te wekken onder de stammen die zich vereneigd hadden tegen de moslims. Noe’aym trok daarop naar Banoe Qoeraydha en herinnerde hen aan wat hun lot zou zijn als Ghatafan en de Qoraiesj hen zouden achterlaten en zij als enigste vervolgens Mohammed (saw) in de strijd zouden moeten ontmoeten. Hij benadrukte dat de Qoraiesj niet lang zouden wachten omdat zij geen bewoners van het gebied waren en dus veel minder gemotiveerd waren om te blijven en te vechten. Hij vertelde hen dat als ze op eigen houtje Mohammed (saw) zouden ontmoeten het hen niet zou lukken hem (saw) te verslaan. Uiteindelijk raadde hij hen aan om niet met de bondgenoten te vechten totdat zij stamhoofden van de andere stammen in de coalitie als gijzelaars in handen zouden hebben, zodat Ghatafan en Qoraiesj verplicht zouden worden om te blijven. Alleen dan zouden zij samen met Banoe Qoeraydha tegen Mohammed (saw) vechten totdat hij (saw) aan zijn eind kwam. Banoe Qoeraydha dacht dat dit uitstekend advies was. Noe’aym ging daarop naar Qoraiesj en hij vertelde hen dat de joden van Banoe Qoeraydha spijt hadden van hun daad om Mohammed (saw) te verraden en hem hadden gestuurd om dit te vertellen. Hij vertelde dat ze het weer goed wilden maken met de moslims door middel van het overhandigen van een aantal stamhoofden van de twee stammen van de coalitie, Qoraiesj en Ghatafan, zodat de moslims hun hoofden konden afhakken. Hij zei tegen hen: “Dus wanneer de joden gijzelaars van jullie eisen, stuur hen dan geen enkele man”. Daarna ging hij naar Ghatafan en vertelde hem hetzelfde verhaal als dat hij tegen Qoraiesj had verteld.
Het wantrouwen van de Arabieren tegenover de joden groeide hierdoor en Aboe Soefyan waarschuwde Ka’ab met het nieuws dat ze Mohammed (saw) al zo lang aan het bestormen waren dat ze zich de volgende dag moesten klaarmaken voor een gevecht. Ka’ab antwoordde dat het Sabbath was, een dag waarop ze niks deden, noch werken noch vechten. Aboe Soefyan was woedend toen hij dit hoorde en hij begon hetgeen Noe’aym hem verteld had te geloven. Hij stuurde een gezant terug naar Banoe Qoeraydha om hen te vertellen dat ze maar op een andere dag Sabbath moesten houden omdat het van essentieel belang was dat de volgende dag tegen Mohammed (saw) gevochten zou worden. De gezant vertelde Banoe Qoeraydha ook dat wanneer Qoraiesj en Ghatafan er op uit zouden gaan om te vechten en hun niet zouden aantreffen, dat hun coalitie verbroken dan zou zijn en dat zij dan aangevallen zouden worden voordat tegen Mohammed (saw) gevochten zou worden. Toen Banoe Qoeraydha het bevel van Aboe Soefyan te horen kregen handhaafden zij hun standpunt dat zij hun Sabbath niet zouden breken. Zij vermeldden de gijzelaars van onder de coalitie die zij uit veiligheid zouden willen houden. Toen Aboe Soefyan dit hoorde bestond er voor hem geen twijfel meer over wat Noe’aym hem had verteld. Hij begon te denken aan een nieuwe strategie en hij beraadslaagde met Ghatafan alleen maar om erachter te komen of zij ook twijfels hadden om tegen Mohammed (saw) te vechten. Die nacht stuurde Allah (swt) een kille wind en een storm met onweer die de tenten van Qoraiesj en Ghatafan omver blies en hun kookpotten omver gooide. Ze raakten hierdoor in hevige paniek en dachten dat de moslims deze kans zouden grijpen om een aanval tegen hen uit te voeren. Toelayha stond op en schreeuwde: “Mohammed komt achter jullie aan, dus ren voor je leven!”. Aboe Soefyan zei: “O, Qoraiesj! Vertrek, want ik vertrek”. Gehaast pakten ze alles dat ze mee konden nemen en vluchtten weg. Ghatafan en de rest van de bondgenoten deden hetzelfde en in de ochtend was iedereen weg.
Toen de Boodschapper van Allah (saw) dit zag verlieten hij (saw) en de moslims de greppel en keerden terug naar Al Madina. Allah (swt) had de moslims een gevecht bespaard. Nu de Boodschapper van Allah (saw) verlost was van Qoraiesj besloot hij om de zaken met Banoe Qoeraydha voor eens en voor altijd af te handelen. Zij, ten slotte, waren het die de overeenkomst hadden verbroken en samengezworen hadden om de moslims uit te roeien. Daarom liet de Boodschapper van Allah (saw) de moe’adhdhin (degene die oproept tot gebed) de mensen informeren dat wie gehoorzaam was niet het middaggebed zou moeten bidden totdat hij op de plek was aangekomen waar Banoe Qoeraydha verbleef. De Boodschapper van Allah (saw) stuurde ‘Ali met zijn vaandel vooruit en de moslims haastten zich, nog vol vreugde van de overwinning op Qoraiesj, naar Banoe Qoeraydha. Dezen waren geenszins van plan zich over te geven en stuurden aan op een strijd tussen hen de moslims. Ze verschansten zich in hun fort maar nadat 25 nachten van belegering hen duidelijk hadden gemaakt dat de moslims van geen opgave zouden weten, riepen de joden de Boodschapper (saw) dat ze met hem wilden onderhandelen. Ze accepteerden volledige overgave op voorwaarde dat Sa’ab bin Moe’adh over hen zou oordelen en niet de Boodschapper van Allah (saw). RasoelAllah (saw) accepteerde hun aanbod. Sa’ab bin Moe’adh oordeelde dat Banoe Qoeraydha overeenkomstig de wetten van de Tora bestraft moesten worden voor hoogverraad: “De strijders moeten worden gedood, de bezittingen moeten worden verdeeld en de vrouwen en kinderen moeten tot slaven worden genomen”. Het oordeel werd ten uitvoer gebracht en hierop hield de stam Banoe Qoeraydha op te bestaan.
Dit einde van Banoe Qoeraydha betekende dat alle drie de joodse stammen die oorspronkelijk in de omgeving van Al Madina hadden geleefd en die een pact met de Boodschapper van Allah (saw) waren overeengekomen, deze na verloop van tijd allen hadden geborken.