Geschiedenis

De geschiedenis van de Islamitische Staat Al Khilafa (deel 5): De Staat ten tijde van de Kruistochten en de Tataarse invasie

Khalifa Al Moestath-hir Billah

Na de dood van Khalifa Al Moeqtadi Bi Amrillah in het jaar 487 Hidjri, 1094 naar christelijke jaartelling, werd de bay’a voor het Kalifaat gegeven aan zijn zoon Ahmed bin ‘Abdoellah Al Moeqtadi Bi Amrillah bin Mohammed bin ‘Abdoellah Al Qaaim Bi Amrillah bin Ahmed Al Qaadir Billah bin Ishaaq bin Dja’afer Al Moeqtadir. Hij was op dat moment 16 jaar oud en nam de titel Al Moestath-hir Billah, degene die de hulp vraagt van Allah (swt) en zo zijn vijanden de baas wordt. (Soejoeti).

Hij zou bekend komen te staan als vroom, zachtaardig, gul en geleerd. Hij zorgde er ook voor dat de Islamitische Staat de mensen van kennis ondersteunde. Maar net zoals zijn vader werd ook Khalifa Al Moestath-hir Billah gedomineerd door de Seltsjoeken. (Soejoeti).

De verdeeldheid van de moslims

Sinds de strijd tussen de ‘Oemmayyaden en de ‘Abbasiden om het Kalifaat, die in jaar 132 Hidjri, 749 naar christelijke jaartelling, beslecht was geworden in het voordeel van de ‘Abbasiden, was de interne verdeeldheid van de moslims alsmaar gegroeid. Door deze strijd kwam in het jaar 138 Hidjri, 756 naar christelijke jaartelling, de situatie tot stand dat Islamitisch Spanje de bevelen van de Khalifa negeerde.[1] Later begonnen ook andere provinciën op dezelfde wijze de Khalifa te negeren, zoals Perzië ten tijde van de Boewayhids en Choerasaan tijdens de opkomst van de Seltsjoeken. Maar ook in de gebieden die loyaal bleven aan de Khalifa nam de macht van de Khalifa af. Sinds de tijd van Khalifa Al Moentasir, die regeerde van 247 Hidjri tot 248 Hidjr, 861 naar christelijke jaartelling tot 862 naar christelijke jaartelling, was de macht in de Islamitische Staat alsmaar meer verschoven van de Khalifa naar mensen in zijn nabijheid. Uiteindelijk waren de Turkse generaals in het leger van de Islamitische Staat zo machtig geworden dat zij de Khalifa feitelijk domineerden. Al deze partijen waren continu met elkaar in strijd om de macht in de Khalifa. In deze chaos staken overal sektes de kop op, zoals de Raawandiya en de Qaraamita, die opstanden begonnen tegen Islam en de Islamitische Staat. Vanuit de Qaraamita-sekte kwam de Ismailiyya-sekte van de Faatimiden voort die zelfs Egypte onder haar controle wist te brengen, wat voor verdere verdeeldheid zorgde. Ten tijde van Khalifa Al Moestath-hir Billah, in jaar 489 Hidjri, 1096 naar christelijke jaartelling, wisten de Faatimiden zelfs Al Qoeds (Jeruzalem) te veroveren op de Islamitische Staat.

Tijdens het bewind van Khalifa Al Moestath-hir Billah bereikte de verdeeldheid van de moslims in feite een hoogtepunt. Khalifa Al Moestath-hir Billah had te maken met drie Setsjoeken broers die allen vochten voor de positie van Soeltan. Zij waren Barkyaroek bin Maalik Sjah die Asj Sjaam controleerde, Mohammed bin Maalik Sjah die Azerbeidjaan controleerde, en Sandjar bin Maalik Sjah die Choerasaan controleerde. Sandjar en Mohammed waren in hun domeinen de absolute machthebbers. Barkyaroek, echter, had grote moeite om Asj Sjaam onder zijn controle te houden omdat de heersers in Damascus, Aleppo en Homs allemaal probeerden zijn macht over te nemen. (Ibn al Athier).

Het begin van de kruistochten

In het jaar 490 Hidjri, 1097 naar christelijke jaartelling, arriveerden de kruisvaarders in de moslimwereld, hopende van de interne verdeeldheid van de moslims gebruik te kunnen maken om Islam te vernietigen. Ze belegerden als eerste de stad Antiochië. De gouverneur van de stad, Qilij Arslan, zette de christelijke mannen uit de stad om te voorkomen dat één van hen de stad zou verraden. Hij beloofde hen dat hij voor hun vrouwen en kinderen zou zorgen en hij hield zijn woord. Negen maanden lang wisten de kruisvaarders de stad niet in te nemen omdat Qilij Arslan de verdediging zo goed georganiseerd had. Grote aantallen kruisvaarders vonden in deze periode de dood bij hun pogingen de stad in de te nemen. In 490 Hidjri, 1098 naar christelijke jaartelling, echter, wisten de kruisvaarders één van de verdedigers van de stad om te kopen. In ruil voor geld stond ene Roezba de vijanden van Islam en de moslims toe om langs zijn poort de stad binnen te dringen. Zo wisten de kruisvaarders Antiochië uiteindelijk toch in te nemen. (Ibn al Athier).

In het jaar 491 Hidjri, 1098 naar christelijke jaartelling, probeerden de moslims de kruisvaarders uit Antiochië te verjagen. De leider van Mosul, Karboegha, trok met zijn leger op naar de stad en onderweg voegden Doeqaaq bin Toetoesj van Damascus, Djanaah ad Dawla van Homs, Arslan Tasj van Sindjaar en andere leiders van de moslims zich bij hem. In een uiting van de interne verdeeldheid van de moslims weigerde de leider van Aleppo zich bij hen te voegen. Karboegha gedroeg zich vervolgens arrogant tegen de leiders van de andere steden en dezen besloten daarom om ervoor te zorgen dat in een veldslag met de kruisvaarders Karboegha een nederlaag zou leiden. De kruisvaarders waren ernstig verzwakt omdat Antiochië geen voedsel had waarmee zij zich konden voeden. Maar toen de moslimlegers zich voor de stad verzameld hadden en de aanval begon, toen trokken de legers van Damascus en Homs en anderen zich plotseling terug, Karboegha alleen achter latend. De kruisvaarders maakten van deze gelegenheid gebruik en versloegen Karboegha en zijn leger. (Ibn al Athier).

Het verlies van Al Qoeds aan de kruisvaarders

In het jaar 492 Hidjri, 1099 naar christelijke jaartelling, verzamelden de kruisvaarders zich voor de poorten van Al Qoeds, op dat moment in handen van de Faatimiden. De verdedigingsmuur van de stad was nog altijd beschadigd ten gevolge van de aanval op en inname van de stad door de Faatimiden in 489 Hidjri. De kruisvaarders maakten hier gebruik van en wisten de stad te veroveren op de moslims. Hierna vermoorden ze een week lang iedereen die ze op straat tegen kwamen. Omstreeks 70.000 inwoners van de stad vonden de dood. De kruisvaarders verzamelden ook de joden vanuit hun synagoge waarna ze deze tot de grond afbrandden. Sommige moslims wisten te vluchten naar Bagdad en vertelden daar wat gebeurd was. (Ibn al Athier).

De Khalifa riep hierna op tot Djihaad tegen de kruisvaarders in Al Qoeds, maar omdat de Faatimiden in Noord-Afrika tegen de Islamitische Staat vochten, en onder de Setsjoeken verschillende mensen probeerden de positie van Soeltan voor zich te winnen, was Khalifa Al Moestadh-hir Billah niet in staat een leger op de been te brengen dat de kruisvaarders kon verslaan. Door de verdeeldheid van de moslims konden de kruisvaarders grote delen van Asj Sjaam (hedendaags Palestina, Libanon en Syrië) onder hun controle brengen. (Soejoeti).

Het begin van het herstel van de moslims

In het jaar 497 Hidjri, 1104 naar christelijke jaartelling, organiseerden wijze mensen van onder de elite van de Islamitische Staat eindelijk een akkoord tussen Barkyaroek en Mohammed, de zoons van Maalik Sjah, die streden om de positie van Soeltan en de macht in de Islamitische Staat. De twee broers gingen akkoord dat beiden een deel van de Islamitische Staat zouden domineren en dat ze elkaar niet meer aan zouden vallen. De kracht van de Islamitische Staat werd hierdoor iets versterkt. Kort hierna stierf Barkyaroek, echter. Hij gaf de macht over aan zijn zoon die op dat moment nog geen 5 jaren oud was. De leiders van de Oemma waren tegen dit besluit en hielpen daarom de broer van Barkyaroek, Mohammed, om naast Azerbeidjaan tevens de macht te nemen in Asj Sjaam. Dit was in het jaar 498 Hidjri, 1104 naar christelijke jaartelling. (Ibn al Athier).

In het jaar 503 Hidjri, 1109 naar christelijke jaartelling, arriveerden grote aantallen nieuwe kruisvaarders in de moslimwereld. Zij kwamen per schip en zetten voet aan wal bij Tripoli. Ze belegerden vervolgens de stad en namen deze in, waarna ze optrokken naar Beiroet en ook deze stad innamen. Korte tijd later namen de kruisvaarders ook Sidon in. (Ibn al Athier).

In het jaar 504 Hidjri, 1110 naar christelijke jaartelling, was de situatie van de moslims door hun onderlinge verdeeldheid zo slecht geworden dat ze de kruisvaarders zelfs om een wapenstilstand vroegen. Ze boden de kruisvaarders tienduizenden dinars als de kruisvaarders zouden stoppen met het belegeren van steden. De kruisvaarders gingen akkoord met het voorstel, namen het geld van de moslims, maar braken hierna hun beloften en trokken verder ten strijde tegen de moslims. (Soejoeti).

In het jaar 507 Hidjri, 1113 naar christelijke jaartelling, toonden de moslims iets van eenheid en onmiddellijk wisten ze de kruisvaarders grote verliezen toe te brengen. De kruisvaarders waren alsmaar dichter bij Damascus gekomen en de heerser over Damascus, Toegtakien, zond daarom boodschappers naar andere moslim-steden met een verzoek om hulp. De heerser over Mosul, Mauwdoed, reageerde tezamen met de heerser over Sindjaar, Tamierak. Tezamen wisten ze een groot leger van de kruisvaarders nabij Tiberias compleet te vernietigen. Hierna trok Mauwdoed zich terug naar Damascus om zijn troepen te herorganiseren en te bevoorraden, met het plan vervolgens op te trekken naar Al Qoeds. Daar, echter, tijdens het vrijdaggebed, werd hij vermoord door een aanhanger van de Qaraamita-sekte, een Ismaïli, voordat hij van zijn eerdere overwinning tegen de kruisvaarders gebruik kon maken en Al Qoeds kon bevrijden. (Ibn al Athier).

In het jaar 511 Hidjri, 1117 naar christelijke jaartelling, stierf de Seltsjoeken Soeltan Mohammed. Zijn zoon Mahmoed, die op dat moment 14 jaren oud was, nam de positie van Soeltan over. (Soejoeti).

Het volgende jaar, 512 Hidjri, 1118 naar christelijke jaartelling, stierf Khalifa Al Moestath-hir Billah. (Soejoeti).

Khalifa Al Moestarsjid Billah

Na de dood van Khalifa Al Moestath-hir Billah in het jaar 512 Hidjri, 1118 naar christelijke jaartelling, werd de bay’a voor het Kalifaat gegeven aan zijn zoon Al Fadl bin Ahmed bin ‘Abdoellah Al Moeqtadi Bi Amrillah bin Mohammen bin ‘Abdoellah Al Qaaim Bi Amrillah bin Ahmed Al Qaadir Billah bin Ishaaq bin Dja’afer Al Moeqtadir. Hij nam de titel Al Moestarsjid Billah, degene die Allah (swt) als gids neemt. (Soejoeti).

Khalifa Al Moestarsjid Billah werkte hard om de situatie van de Islamitische Staat te verbeteren. Hij probeerde de macht terug in handen te nemen en de zaken van de Islamitische Staat terug te organiseren volgens het voorbeeld van de eerbiedwaardige Choelafaa’u voor hem. Hij werd hierdoor zeer geliefd onder de moslims. (Soejoeti).

In het jaar 513 Hidjri, 1119 naar christelijke jaartelling, stierf de Seltsjoeken Soeltan Mohammed. Zijn zoon Mahmoed nam de macht over in Asj Sjaam en Azerbeidjaan, terwijl zijn oom Soeltan Sandjar de macht behield in Choerasaan. (Ibn al Athier).

In het jaar 525 Hidjri, vervolgens, 1131 naar christelijke jaartelling, stierf de Soeltan Mahmoed. Zijn zoon Dawoed nam de titel van Soeltan op zich, maar diens oom Mas’oed, de broer van Mahmoed, verzette zich hiertegen. Beide kampen brachten een leger op de been waardoor wederom een burgeroorlog plaatsvond in de Islamitische Staat. Na verloop van tijd kwamen de beide partijen een akkoord overeen waaronder Dawoed en Mas’oed het door hen betwistte gebied opdeelden en zij allebei in een deel de positie van Soeltan innamen. (Ibn al Athier).

Hierna trok Khalifa Al Moestarsjid Billah ten strijde tegen Soeltan Mas’oed om hem zijn macht te ontnemen en deze terug in handen te krijgen. De Khalifa verloor de strijd echter en werd gevangen genomen door Dawoed. De moslims waren zo woedend hierover dat zij uit protest geen gebed meer verrichtten in de moskee. Soeltan Sandjoer, die op dat moment de controle had over Choerasaan, schreef hierop een brief naar Soeltan Mas’oed. Hij zei: “Zodra mijn zoon, degene die de aardse en Hiernamaalse zaken corrigeert, door deze brief geïnformeerd wordt, laat hem zichzelf voor de Khalifa presenteren en de grond voor hem kussen, en zijn vergiffenis vragen, en de meest onderdanige smeekbede voor zijn vergiffenis doen. Want voorwaar, tekenen van de hemelen en de aarde zijn voor ons verschenen, die wij ons niet konden aanhoren en aanzien, zoals wervelstormen, bliksem en aardbevingen, en dit ging 20 dagen lang door tezamen met onrust in het leger en verwarringen [onder de mensen] in de provinciën. Voorwaar, ik vrees voor mijzelf tegenover onze Heer. Zijn tekenen en de weigering van de mensen om het gebed te verrichten in de moskeeën en de choetba te lezen zijn zaken die ik niet kan verdragen. Daarom vraag ik je, in naam van Allah (swt), om de Khalifa zijn eervolle positie terug te geven en hem te dragen naar de plaatsen van regeren zoals de gewoonte van onze voorvaderen is”. Soeltan Mas’oed volgde het advies van Soeltan Sandjoer. Hij kuste de grond voor de Khalifa, smeekte hem om vergiffenis en zette hem vrij. Onderweg terug naar Bagdad werd Khalifa Al Moestarsjid Billah in zijn tent aangevallen door 17 Ismaïli’s en gedood. Toen dit nieuws de mensen van Bagdad bereikten trokken zij op blote voeten, rouwend en huilend door de straten, omdat de Khalifa vanwege zijn moed en goede daden zo geliefd was onder hen. Dit was alles in het jaar 529 Hidjri, 1134 naar christelijke jaartelling. (Soejoeti).

Khalifa Ar Raasjid Billah

Mansoer, de zoon van Khalifa Al Moestarsjid Billah, werd de bay’a van het Kalifaat gegeven na de dood van zijn vader. Hij nam als titel Ar Raasjid Billah, degene rechtgeleid in naam van Allah (swt). (Soejoeti).

In het jaar 530 Hidjri, 1135 naar christelijke jaartelling, verenigde Soeltan Dawoed een aantal vooraanstaande mensen achter zich met het doel om Soeltan Mas’oed zijn macht af te nemen. Khalifa Ar Raasjid Billah sloot zich bij hen aan. Soeltan Mas’oed trok daarop met een leger naar Bagdad om aan de opstand tegen zijn bewind een einde te maken. (Ibn al Athier).

Soeltan Dawoed trok zich daarop terug en Khalifa Ar Raasjid Billah vluchtte naar Mosul. Soeltan Mas’oed maakte van deze gelegenheid gebruik om iemand in de positie van Khalifa te krijgen die meer onderdanig aan hem zou zijn. Hij bracht daarom een aantal rechters in Bagdad bijeen en vroeg hen of iemand die onrechtvaardig was, moordde en wijn dronk de positie van Khalifa gegeven mocht worden. De geleerden antwoorden dat dit niet toegestaan was, waarna Soeltan Mas’oed een brief op liet stellen waarin Khalifa Ar Raasjid Billah van deze zaken beschuldigd werd. Hierna liet Soeltan Mas’oed een rechter oordelen dat Khalifa Ar Raasjid Billah afgezet moest worden en liet hij Mohammed, een zoon van de eerdere Khalifa Al Moestath-hir Billah en dus een oom van Khalifa Ar Raasjid Billah, benoemen tot nieuwe Khalifa. Dit was alles in het jaar 530 Hidjri, 1135 naar christelijke jaartelling. (Soejoeti).

Khalifa Al Moeqtafi Li Amrillah

Nadat hem de bay’a was gegeven nam Mohammed bin Ahmed Al Moestath-hir Billah de titel Al Moeqtafi Li Amrillah, degene die de geboden van Allah (swt) volgt. (Soejoeti).

In het jaar 533 Hidjri, 1138 naar christelijke jaartelling, kwamen de elites van Bagdad en de provinciën in opstand tegen Soeltan Mas’oed en Soeltan Sandjoer. Ze weigerden belastingen te betalen aan hen beiden, waardoor zij niet langer in staat waren om de mensen te dwingen gehoorzaam aan hen te zijn. (Soejoeti).

In het jaar 543 Hidjri, 1148 naar christelijke jaartelling, belegerden de kruisvaarders Damascus. De moslims van de stad waren vastberaden om de stad te verdedigen maar de kruisvaarders waren zeer groot in aantal. De heerser van Damascus vroeg daarom Saifoeddien bin Zengi, de gouverneur van Mosul, om hulp. Saifoeddien bin Zengi maakte een leger klaar en informeerde zijn broer Noeroeddien Mahmoed bin Zengi, de gouverneur van Aleppo, die daarop eveneens een leger klaarmaakte. Tezamen trokken ze op naar Damascus om de stad te bevrijden van de belegering door de kruisvaarders. De twee broers toonden een volledig andere intentie dan zovele heersers voor hen hadden getoond. Ze trokken niet naar Damascus met als uiteindelijk doel de stad onder hun eigen controle te kunnen brengen, maar echt om de stad te helpen. Saifoeddien bin Zengi stuurde een bericht naar Damascus waarin hij zei: “Ik ben gekomen tezamen met al de mensen uit mijn land die een wapen kunnen dragen. (…) Als ik overwin dan zal de stad van jullie zijn en ik zal hierover geen ruzie maken met jullie”. Toen de kruisvaarders hoorden dat de twee zonen van Zengi vastberaden onderweg waren, trokken ze zich terug van Damascus. (Ibn al Athier).

Noeroeddien Mahmoed bin Zengi trok vervolgens naar de steden die door de kruisvaarders veroverd waren in een poging hen één voor één te bevrijden. Hij bracht de kruisvaarders grote nederlagen toe en bevrijdde alsmaar meer gebieden van de kruisvaarder-tirannie. In het jaar 545 Hidjri, 1150 naar christelijke jaartelling, versloeg en doodde Noeroeddien Mahmoed bin Zengi de belangrijke aanvoerder van de kruisvaarders Prins Raymond van Poiters. In het jaar 546 Hidjri, 1151 naar christelijke jaartelling, nam Noeroeddien Mahmoed bin Zengi een andere belangrijke aanvoerder van de kruisvaarders, Joscelin II van Edessa, gevangen. (Ibn al Athier).

De opening van Noord-India en Bangladesh voor Islam

In de Ghoer-provincie in Centraal-Afghanistan werd de gouverneur Ghiyaathoeddien zeer geliefd door de bevolking vanwege zijn eerlijkheid en rechtvaardigheid. De mensen verenigden zich achter hem en hij gebruikte zijn macht om de invloed van Islam te verspreiden. Hij stuurde zijn broer Sjihaaboeddien in het jaar 547 Hidjri, 1152 naar christelijke jaartelling, naar het oosten om de gebieden daar te openen voor Islam. Sjihaaboeddien bracht eerst de Khyber-pas (de grens tussen hedendaags Afghanistan en Pakistan) onder zijn controle en vervolgens Pesjawar (in het noord-oosten van hedendaags Pakistan). Hierna trok hij met zijn leger verder naar het westen en in het jaar 579 Hidjri, 1183 naar christelijke jaartelling, bracht hij ook Lahore (in het noord-westen van hedendaags Pakistan) onder zijn controle. Korte tijd later wist Sjihaaboeddien door een list de stad Agra (in het noord-oosten van hedendaags India) te veroveren. Na deze gebeurtenissen verenigden al de koningen van Hindoestan (hedendaags India en Bangladesj) zich tegen hem. Er vond in het jaar 583 Hidjri, 1187 naar christelijke jaartelling, een grote veldslag plaats tussen de moslims en de Hindoes die uiteindelijk door de Hindoes gewonnen werd. Sjihaaboeddien raakte zwaar gewond en werd door de Hindoes voor dood achtergelaten op het slagveld. Sjihaaboeddien herstelde echter in Agra en zijn broer Ghiyaathoeddien stuurde een nieuw leger naar hem. De Hindoes belegerden daarop Agra met als doel de moslims uit hun land te jagen. Maar met de hulp van de Hindoes van Agra wist Sjihaaboeddien het leger van de verzamelde Hindoe koningen te verslaan. Zo werd het noorden van hedendaags Pakistan, India en Bangladesh geopend voor Islam. (Ibn al Athier).

Terugkeer van de macht naar de Khalifa

In het jaar 547 Hidjri, 1152 naar christelijke jaartelling, stierf Soeltan Mas’oed. Korte tijd later, in het jaar 548 Hidjri, 1153 naar christelijke jaartelling, werd Soeltan Sandjoer gevangen gezet in Choerasaan. Khalifa Al Moeqtafi Li Amrillah maakte van deze situatie gebruik om de macht van de Khalifa in de Islamitische Staat te versterken. In het jaar 549 Hidjri, 1154 naar christelijke jaartelling, bracht het leger van de Khalifa de belangrijke provincie Irak onder de complete controle van Khalifa Al Moeqtafi Li Amrillah. (Soejoeti). Tegelijkertijd had in Asj Sjaam Noeroeddin bin Zengi zich loyaal aan de Khalifa getoond, terwijl in Al Andalusië, hedendaags Marokko en hedendaags Mauritanië de nazaten van Joesuf bin Taasjifin regeerden, die eveneens hun loyaliteit aan de Khalifa hadden getoond.

Vanaf dit moment leidde Khalifa Al Moeqtafi Li Amrillah het leger van de Islamitische Staat naar al de plaatsen die weigerden zijn autoriteit te erkennen, totdat in het jaar 555 Hidjri, 1160 naar christelijke jaartelling, hij overleed. (Soejoeti).

Khalifa Al Moestandjid Billah

Na de dood van Khalifa Al Moeqtafi Li Amrillah werd de bay’a van het Kalifaat gegeven aan zijn zoon Joesoef die vervolgens de titel Al Moestandjid Billah, degene die steun zoekt bij Allah (swt), aannam. (Soejoeti).

Khalifa Al Moestandjid Billah was vastberaden om de heerschappij van Islam compleet terug te brengen in de gebieden onder zijn controle. Zijn eerste handeling was daarom om al de belastingen die niet gebaseerd waren op Islam af te schaffen in de gebieden onder zijn controle. (Soejoeti).

De ondergang van de Faatimiden dynastie en de verzwakking van de kruisvaarders

In het jaar 549 Hidjri, 1154 naar christelijke jaartelling, was de leider van de Faatimiden in Egypte, Adh Dhaafir Billah, vermoord. Zijn zoon Al Faa’iz ‘Isa werd daarop tot leider van de Faatimiden benoemd maar deze was op dat moment slechts een klein kind waardoor een strijd om de macht losbrak onder de Faatimiden. Hierdoor kreeg Noeroeddien Mahmoed bin Zengi, de man die zich in naam van Islam achter de Khalifa had geschaard en de kruisvaarders het leven onmogelijk maakte in Asj Sjaam, in het jaar 559 Hidjri, 1164 naar christelijke jaartelling, de mogelijkheid geboden om de Khalifa te verlossen van de Faatimiden in Egypte. In dat jaar kwam één van de strijdende partijen in Egypte, ene Sjaawar, Noeroeddien Mahmoed bin Zengi namelijk om hulp vragen, in ruil waarvoor hij Noeroeddien Mahmoed bin Zengi verregaande invloed in het gebied zou geven. Noeroeddien Mahmoed bin Zengi stuurde daarop zijn beste generaal, Assadoeddien Sjirkoe, en diens neef Salahoeddien Eyyoebi, met een groot leger naar Egypte. Om te voorkomen dat de kruisvaarders van deze situatie gebruik zouden maken trok Noeroeddien Mahmoed bin Zengi tegelijkertijd met een leger naar Damascus om de kruisvaarders bang te maken. Assadoeddien Sjirkoe kon zo ongestoord met zijn leger naar Egypte reizen. Eenmaal aangekomen in Egypte hielp Assadoeddien Sjirkoe Sjawaar aan de macht te komen. Hierna, echter verraadde Sjawaar het leger dat hem geholpen had. Hij weigerde zijn beloftes na te komen. Assadoeddien Sjirkoe besloot toen Sjawaar te belegeren, waarop Sjawaar een boodschapper naar de kruisvaarders stuurde om hem om hulp te vragen. De kruisvaarders waren bang om naar Egypte te trekken omdat ze wisten dat Noeroeddien Mahmoed bin Zengi in Asj Sjaam van de gelegenheid gebruik zou maken. Ze wisten ook, echter, dat als Noeroeddien Mahmoed bin Zengi de controle zou krijgen over Egypte, dat hij dan de rijkdommen van dat gebied zou gebruiken om hen uit Asj Sjaam te verjagen. De kruisvaarders trokken daarom onder leiding van de koning van de kruisvaarders in Jeruzalem, Amalric I, met een leger naar Egypte om Sjawaar te helpen. (Ibn al Athier).

Toen Noeroeddien Mahmoed bin Zengi hiervan hoorde stuurde hij boodschappers naar alle steden van de moslims in Asj Sjaam en riep hun heersers op om de Djihaad tegen de kruisvaarders te steunen. Één van hen was in eerste instantie niet van plan om Noeroeddien Mahmoed bin Zengi te helpen. Volgens hem was Noeroeddien teveel bezig met bidden en vasten en was hij daardoor te zwak geworden om de kruisvaarders te kunnen verslaan. De volgende dag, echter, gaf hij toch opdracht om een leger gereed te maken. Toen de mensen in zijn omgeving hem vroegen waarom hij dit bevel gegeven had, zei hij: “Noeroeddien is een specifieke weg ingeslagen en als ik hem niet help dan zullen de mensen in mijn gebied tegen me in opstand komen en mij afzetten. Hij heeft brieven gestuurd naar de asceten in mijn gebied, naar de vrome mensen en naar de mensen die deze wereld afgezworen hebben [in ruil voor het Hiernamaals], en hen geïnformeerd over alles dat de kruisvaarders de moslims aangedaan hebben – het moorden en de gevangenschap waaronder zij geleden hebben. En hij heeft hen gesmeekt om hun hulp, middels hun gebeden. En hij heeft hen gevraagd de moslims op te roepen tot Djihaad. Al deze mensen zijn nu naar buiten gekomen, met hun ondersteuners en volgelingen, en lezen de brieven van Noeroeddien, terwijl ze huilen en smeekbedes doen tegen mij en mij vervloeken [voor het niet steunen van de Djihaad]. Ik moet nu wel gaan.” (Ibn al Athier).

De kruisvaarders van Antiochië en Tripoli verenigden zich vervolgens met een leger van Byzantijnen om zich te verdedigen tegen de moslims. Bij de plaats Haarim troffen de twee legers elkaar. De moslims hadden een list bedacht. Een deel van het leger van de moslims zou de kruisvaarders aanvallen en daarna vluchtten, zodat de kruisvaarders hen achterna zouden gaan en verdeeld zouden raken. Hierna zou de rest van het moslimleger in actie komen en het verdeelde leger van de kruisvaarders aanvallen en vernietigen. Het plan slaagde volkomen en meer dan 10.000 kruisvaarders werden gedood door het leger van de moslims. (Ibn al Athier).

Toen de kruisvaarders in Egypte geïnformeerd werden van deze gebeurtenis besloot Amalric I om met zijn leger terug te keren naar Jeruzalem. Sjawaar kon vervolgens niet anders dan akkoord gaan met een verdrag met Noeroeddien Mahmoed bin Zengi die van hem de dominante macht in Egypte maakte. In ruil voor een grote som geld weerhield Assadoeddien Sjirkoe de offensieve acties van zijn leger en trok terug naar Asj Sjaam. (Ibn al Athier).

In het jaar 562 Hidjri, 1166 naar christelijke jaartelling, organiseerde Noeroeddien Mahmoed bin Zengi een nieuwe aanval op de Faatimiden. Assadoeddien Sjirkoe en Salahoeddien Eyyoebi leidden ook dit leger. Toen nieuws van dit leger Sjawaar in Egypte bereikt, riep hij opnieuw de hulp van de kruisvaarders in. Tijdens de eerste veldslag tussen het leger van de moslims en de legers van de Sjawaar en de kruisvaarders liet Assadoeddien Sjirkoe zijn leger eerst doen alsof ze bang waren en ze vluchtten. Toen het vijandelijke leger dit zag gebeuren trok het op naar voren, waardoor een grote lege ruimte ontstond tussen de voorste en achterste troepen van Sjawaar en de kruisvaarders. Op dat moment kwam Assadoeddien Sjirkoe met een groep van zijn beste soldaten uit een hinderlaag en vielen ze de achterste troepen van Sjawaar en de kruisvaarders aan. Dezen schrokken hiervan en sloegen op de vlucht. Toen de voorste troepen van Sjawaar en de kruisvaarders vervolgens terugkeerden zagen ze dat hun kameraden gevlucht waren. Dit maakte hen zo bang dat ook zij op de vlucht sloegen. Zo won het leger van de moslims de eerste veldslag met Sjawaar en de kruisvaarders. (Ibn al Athier).

Het leger van de moslims trok hierna op naar Alexandrië. De inwoners van Alexandrië waren blij bevrijd te worden van de Faatimiden en openden daarom de poorten van de stad voor hen. Salahoeddien nam vervolgens de verantwoordelijkheid voor Alexandrië op zich terwijl Assadoeddien Sjirkoe met het moslimleger terugkeerde naar het noorden van Egypte. Na het vertrek van Assadoeddien Sjirkoe trokken de legers van de Sjawaar en de kruisvaarders naar Alexandrië om de stad te heroveren. Maar omdat de mensen van de stad zich met volledige overgave achter Salahoeddien en de Islamitische Staat schaarden slaagden Sjawaar en de kruisvaarders er niet in de stad in te nemen. Sjawaar en de kruisvaarders vroegen het moslimleger vervolgens om een wapenstilstand. Het verdrag dat overeengekomen was stipuleerde dat Sjawaar een grote som geld zou betalen aan het moslimleger en akkoord zou gaan met hun inname van Alexandrië, terwijl het leger van de kruisvaarders zich terug zou trekken uit Egypte. In ruil hiervoor zou Assadoeddien Sjirkoe tijdelijk zijn offensieve actie staken. De kruisvaarders, echter, lieten vanwege een geheim akkoord met Sjawaar een groep ridders in Caïro achter. Zowel Sjawaar als de kruisvaarders zouden niet veel later spijt krijgen van deze beslissing. (Ibn al Athier, Soejoeti).

Niet lang na het vertrek van Assadoeddien Sjirkoe en het leger van de moslims namen de in Caïro achtergebleven kruisvaarders de controle over de stad. Vanuit Asj Sjaam trok vervolgens een nieuw kruisvaardersleger naar Egypte om de complete controle over het land te nemen. Dit leger vernietigde eerst de stad Bilbays en slachtte diens bevolking af, waarna het verder optrok naar Caïro en deze stad belegerde. De leider van de Faatimiden, Al ‘Adied, stuurde daarop een boodschapper naar Noeroeddien Mahmoed bin Zengi en smeekte hem om naar Egypte te komen en de kruisvaarders te verslaan. Al ‘Adied beloofde dat hij in ruil voor deze hulp zich zou onderwerpen aan Noeroeddien en Egypte terug zou geven aan de Islamitische Staat. In het jaar 564 Hidjri, 1168 naar christelijke jaartelling, stuurde Noeroeddien daarom wederom Assadoeddien Sjirkoe met een leger naar Egypte. Toen de kruisvaarders hiervan hoorden hadden ze Caïro nog niet ingenomen. Ze waren bang om weer een veldslag met Assadoeddien Sjirkoe aan te moeten gaan en trokken zich daarom vanuit Egypte terug naar Jeruzalem. Assadoeddien Sjirkoe nam hierna de volledige controle over Egypte. Slechts twee maanden later stierf stierf Assadoeddien Sjirkoe. Salahoeddien Ehhoebi werd vervolgens benoemd tot de nieuwe wazier voor Egypte. (Ibn al Athier, Soejoeti).

Zo kwam de Faatimiden-dynastie in Noord-Afrika aan haar einde. Omdat Noeroeddien Mahmoed bin Zengi altijd gebruik maakte van de afwezigheid van de kruisvaarders om gebieden in Asj Sjaam te bevrijden van hun onderdrukking, waren de kruisvaarders na gebeurtenissen van de periode 562 – 564 Hidjri ernstig verzwakt. De tijd was gekomen voor een laatste, definitieve aanval van de moslims die de kruisvaarders uit Asj Sjaam zou verjagen en terug naar Europa zou sturen.

In het jaar 566 Hidjri, 1170 naar christelijke jaartelling, stierf Khalifa Al Moestandjid Billah.

Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah

Na de dood van Khalifa Al Moestandjid Billah werd de bay’a van het Kalifaat gegeven aan zijn zoon Al Hasan die vervolgens de titel Al Moestadhi Bi Amrillah, degene die het licht zoekt in de geboden van Allah (swt), aannam. (Soejoeti).

Onder het bewind van Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah leefden de mensen in de Islamitische Staat Al Khilafa weer in voorspoed. De onrust onder de moslims in het westen was door de inspanningen van Noeroeddien Mahmoed bin Zengi tot een voorlopig einde gekomen, waardoor er geen veldslagen tussen moslims meer plaatsvonden en niemand meer probeerde de moslims op een dwaalspoor te brengen zodat hij hen kon gebruiken om macht voor zichzelf te vergaren. De economie bloeide hierdoor op, ook omdat de Khalifa van de moslims van deze situatie van stabiliteit en rust gebruik maakte om ervoor te zorgen dat de Islamitische wet de Sjarie’a overal weer juist ten uitvoer werd gebracht. Onder de eerste handelingen van de Khilafa waren verdere verlagingen van de belastingen op de mensen; afschaffing van al de heffingen op de mensen die niet door Islam toegestaan worden; introductie van uitkeringen voor de nakomelingen van Profeet Mohammed (saw); introductie van uitkeringen voor de nakomelingen van ‘Ali (ra); introductie van uitkeringen voor de geleerden en de wetenschappers; en versterking van de forten die de grenzen van de Islamitische Staat bewaakten. De moslims hielden daarom immens veel van hun Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah. (Soejoeti).

In het jaar 567 Hidjri, 1171 naar christelijke jaartelling, gaf Salahoeddien in Caïro de opdracht om terug te keren naar de oorspronkelijk Islam achter het schild van de Khalifa in Bagdad. Hij stuurde vervolgers een boodschapper naar de Khalifa om hem dit nieuws mee te delen, waarna boodschappers naar alle uithoeken van de Islamitische Staat werden gestuurd met het bericht: “Geprezen zij Allah, die de Waarheid verheft en heeft geopenbaard, en die Valsheid vernietigd en onmachtig maakt. (…) Er bestaat in al de provinciën [van de Islamitische Staat] geen minbar meer of de choetba wordt er uitgesproken in naam van onze leider, de Imaam, Al Moestadhi Bi Amrillah, de Emier al Moe’uminien. De moskeeën voor het vrijdaggebed zijn hersteld en de huizen van dwaling zijn gesloten. (…) De Heer gaf ons de beschikking over al deze gebieden, gaf ons de autoriteit over hen en stelde ons in staat om onvroomheid en dwaling te beëindigen zoals we hadden gehoopt. En Hij leidde ons naar iemand die namens ons de  ‘Abbaasid autoriteit kon vestigen, waardoor de leugenaars en de sekte-leiders werden vernietigd!”. Hierna werd van het westen van Afrika tot in Choerasaan in het oosten de choetba van het vrijdaggebed weer gegeven in naam van de Khalifa en smeekten de moslims na hun gebed Allah (swt) voor het welzijn van hun Khalifa. (Soejoeti).

In het jaar 568 Hidjri, 1172 naar christelijke jaartelling, stuurde Noereddien Mahmoed bin Zengi een boodschapper naar Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah. De boodschapper gaf de Khalifa de boodschap dat Noeroeddien zich volkomen onderwierp aan de Khalifa en de hulp van de Khalifa vroeg voor de Djihaad tegen de kruisvaarders. Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah gaf daarop het order om Noereddien Mahmoed bin Zengi alles te geven waarom hij vroeg. (Ibn al Athier).

In het jaar 569 Hidjri, 1173 naar christelijke jaartelling, stuurde Salahoeddien vanuit Egypte een leger naar Jemen omdat de heersers daar weigerden de choetba te verrichten in naam van Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah. Het leger van Salahoeddien zette de lokale heersers af en hervestigde de autoriteit van de Khalifa. (Ibn al Athier).

In het jaar 569 Hidjri, 1174 naar christelijke jaartelling, stierf Noereddien Mahmoed bin Zengi in Damascus. Salahoeddien Eyyoebi nam hierna de controle over zowel Egypte als Asj Sjaam. Imaam Ibn al Athier zei over Noeroeddien: “Ik heb gelezen over al de heersers, en na de Rechtgeleide Kaliefen en ‘Oemar bin ‘Abdoel ‘Aziez was er niemand die beter heerste of meer streefde naar rechtvaardigheid.” Noereddien Mahmoed bin Zengi was een voorbeeld geweest voor de mensen in de aanbidding van Allah (swt), het zorgdragen voor het regeren met Islam, en het vechten tegen de vijanden van Islam en de moslims.

Verder in het jaar 570 Hidjri, 1174 naar christelijke jaartelling, arriveerde een immense vloot van kruisvaarders in Alexandrië. De vloot was gezonden door de koning van Sicilië en bestond uit 200 schepen, 1500 ridders en 50.000 voetsoldaten. Echter, het moreel onder de moslims was sinds de hereniging van Egypte, Asj Sjaam en Irak achter de Khalifa helemaal anders dan in het begin van de kruistochten. Vol enthousiasme om de vijanden van Islam te bevechten verenigden al de heersers van de steden in de omgeving van Alexandrië zich en vielen de kruisvaarders van alle kanten aan. De moslims van Alexandrië openden daarop de poorten van de stad om de kruisvaarders eveneens aan te vallen. De kruisvaarders wisten niet wat hen overkwam. Toen na drie dagen het bericht hen bereikte dat ook Salahoeddien met een leger onderweg was, vluchtten de kruisvaarders blind. (Ibn al Athier).

In het jaar 574 Hidjri, 1178 naar christelijke jaartelling, stierf Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah. (Soejoeti).

Khalifa An Naasir Li Dienillah

Na de dood van Khalifa Al Moestadhi Bi Amrillah werd de bay’a van het Kalifaat gegeven aan zijn zoon Ahmed die vervolgens de titel An Naasir Li Dienillah, degene die de Religie van Allah (swt) verdedigt, aannam. (Soejoeti).

Khalifa An Naasir Li Dienillah liet zich in detail informeren over al de zaken die plaatsvonden in de Islamitische Staat. Hierdoor werden geregeld officiële boodschappers teruggestuurd omdat de Khalifa al lang wist wat zij kwamen vertellen. Omdat Khalifa An Naasir Li Dienillah altijd van alles op de hoogte leek, verspreidden sommige mensen zelfs het gerucht dat hij ook heerste over de djinn zoals Profeet Soelayman (as) had gedaan. (Soejoeti).

Zonder vrees zond Khalifa An Naasir Li Dienillah zijn leger naar iedereen die zijn autoriteit wilde bevechten. Tijdens zijn bewind was er niet één opstandeling tegen wie de Khalifa niet het leger van de Islamitische Staat uitzond. En er was niet één opstandeling die niet door de Khalifa werd verslagen. Hierdoor spraken al zijn gouverneurs met respect en vrees over hem, zodat niemand het nog maar in zijn hoofde haalde om een opstand te beginnen. Zelfs Salahoeddien, op dat moment de gouverneur van de machtige provinciën Egypte en Asj Sjaam, erkende en respecteerde de macht van de Khalifa. In het jaar 577 Hidjri, 1181 naar christelijke jaartelling, nam Salahoeddien voor zichzelf de titel Al Maalik an Naasir, de Koning en Verdediger, maar de Khalifa gebruikte dezelfde titel. De Khalifa stuurde Salahoeddien daarom een boodschapper en gaf hem de opdracht deze titel niet te gebruiken. Salahoeddien gehoorzaamde. (Soejoeti).

De bevrijding van Al Qoeds

In het jaar 578 Hidjri, 1182 naar christelijke jaartelling, vertrok Salahoeddien vanuit Egypte om Palestina voorgoed te bevrijden en de kruisvaarders te verjagen. Hij trok allereerst naar Damascus en van daaruit bracht hij de Jordaanse vlakte onder zijn controle. Hierna trok hij op naar Beiroet en belegerde de stad. Voordat hij de belegering kon completeren, echter, zag Salahoeddien zich genoodzaakt om op te trekken tegen de moslimsteden die weigerden zich achter zijn leiderschap te scharen en de Djihaad tegen de kruisvaarders te steunen. Over de periode 578 – 582 Hidjri bracht Salahoeddien zo Mosul, Sindjaar in het noordwesten van hedendaags Irak, en Aleppo onder zijn controle. Verder in het jaar 582 Hidjri, 1187 naar christelijke jaartelling, brak Salahoeddien de eenheid van de kruisvaarders door een pact overeen te komen met de Hertog van Tripoli en Tiberias, Raymond. Raymond wenste koning van de kruisvaarders te worden, maar in zijn plaats nam Guy van Lusignan deze positie in. Teleurgesteld hierin benaderde Raymond Salahoeddien en zij kwamen overeen samen te zullen werken. (Ibn al Athier).

Deze overeenkomst stelde Salahoeddien in staat om zich volledig te concentreren op de bevrijding van Al Qoeds, op dat moment de hoofdstad van de kruisvaarders. In het jaar 583 Hidjri, 1187 naar christelijke jaartelling, stuurde hij boodschappers naar alle grote steden in Egypte, Asj Sjaam, Irak en hedendaags Iran om hun legers klaar te maken en uit te zenden naar Palestina. Toen de kruisvaarders hiervan hoorden, zetten ze Raymond Hertog van Tripoli en Tiberias onder druk om zijn overeenkomst met Salahoeddien te breken, wat hij ook deed. Salahoeddien viel daarop met een deel van zijn leger Tiberias aan en veroverde de stad, in de wetenschap dat dit de kruisvaarders zou motiveren om met hun leger Al Qoeds te verlaten en de moslims aan te vallen. Salahoeddien had zijn leger opgesteld in de buurt van Hittin, een plaats op de weg van Al Qoeds naar Tiberias, nabij de enige bron van water in de omgeving. Dit bracht de kruisvaarders in grote problemen toen zij de plaats eenmaal bereikten want hun toegang tot drinkwater was hen afgenomen door de moslims. Toen het moslimleger zich deze meesterzet van Salahoeddien realiseerde, realiseerde het zich ook dat de overwinning op de kruisvaarders nabij was. De nacht voor de slag brachten zij door met het uitroepen van de takbierAllahoe Akbar (Allah is de Grootste)!” en “Er is geen God buiten Allah”. De volgende ochtend trokken beide legers ten strijde. De moslims gebruikten verschillende tactieken om de veldslag te winnen. De wind waaide in de richting van de kruisvaarders dus werd het gras in brand gestoken door de moslims. De rook verergerde de dorst die de kruisvaarders voelden. Het was duidelijk dat Raymond Hertog van Tripoli in reactie hierop wilde vluchtten. In plaats van hem tegen te houden openden de moslims hun rangen om hem en de soldaten onder zijn controle te laten gaan. Dit verzwakte het kruisvaarderleger. Hierna trokken de moslims ten aanval en deden ze de overgebleven kruisvaarders vluchten. De moslims omsingelden hen echter en vernietigden het kruisvaarderleger volkomen. Salahoeddien daalde daarop af uit zijn zadel, wierp zich neer op de grond en dankte Allah (swt) voor de overwinning die Hij (swt) de moslims had geschonken. (Ibn al Athier).

Na de overwinning in de Slag bij Hittin nam het leger van Salahoeddien de controle over de havenstad Akko. Het kruisvaarderleger was zo compleet verslagen dat er in Akko geen soldaten meer waren die de stad konden verdedigen tegen de moslims. Vervolgens bevrijdden de moslims Jaffa, Sidon, Beiroet en Asjkelon (‘Asqalaan in het Arabisch). Al deze steden kwamen terug onder de controle door zichzelf over te geven aan Salahoeddien. Salahoeddien stond de christenen in deze steden daarom toe om te blijven of te vertrekken met hun bezittingen, zoals ze zelf wilden. De meeste christenen vertrokken en verzamelden zich in Tyroes (Soer in het Arabisch), waar zij zich verenigden achter een kruisvaarderkoning Conrad van Montferrat die toevalligerwijs net was aangekomen in Palestina. De christenen van Asjkelon vertrokken naar Al Qoeds. Maar Al Qoeds was de volgende stad waar naartoe Salahoeddien met zijn leger optrok. Dit was nog steeds in het jaar 583 Hidjri, 1187 naar christelijke jaartelling. In eerste instantie probeerden de kruisvaarders zich te verdedigen maar het werd hen al snel duidelijk dat ze geen stand zouden kunnen houden. Ze probeerden daarom een akkoord te sluiten met Salahoeddien maar hij weigerde. Hij zei tegen de kruisvaarders: “Ik zal doen wat jullie in 492 hebben gedaan”. De kruisvaarders zeiden hierop dat zijzelf iedereen in de stad zouden doden. Om dit te voorkomen ging Salahoeddien akkoord met de overgave van de kruisvaarders. Hij liet de kruisvaarders naar Tyroes vertrekken met wat zij konden meedragen en hierna schoonde hij de stad op. De moskeeën werden hersteld, waaronder de Rotskoepel moskee. Twintig jaar eerder had Noeroeddien Mahmoed bin Zengi een minbar laten maken voor de Rotskoepel moskee. Salahoeddien liet deze uit Aleppo komen en installeren. (Ibn al Athier).

Na de bevrijding van Al Qoeds waren Tyroes en Antiochië de enige steden van enig belang die nog in handen van de kruisvaarders waren. Het probleem voor de moslims was echter dat al de kruisvaarders zich in Tyroes verenigd hadden omdat Salahoeddien hen vrij had gelaten om te gaan waar zij wilden. In het jaar 585 Hidjri, 1189 naar christelijke jaartelling, trok een kruisvaarderleger van Tyroes naar Akkra met de bedoeling de stad te veroveren op de moslims. Salahoeddien trok met een deel van zijn leger tegen hen op en wist hen tegen te houden, maar niet te verslaan. Een padstelling kwam hierdoor tot stand die lange tijd zou duren. In het jaar 587 Hidjri, 1191 naar christelijke jaartelling, braken de kruisvaarders deze padstelling en wisten ze Akkra te veroveren. Alhowel Salahoeddien hen na zijn overwinningen vrij had gelaten, vermoordden de kruisvaarders de moslim mannen van Akkra. Toen Salahoeddien dit hoorde zweerde hij dat voortaan iedere kruisvaarder die hij in zijn handen kreeg gedood zou worden. (Ibn al Athier).

Vanuit Akkra probeerden de kruisvaarders de kust van Palestina en Al Qoeds terug onder hun controle te brengen. Maar Salahoeddien zat niet stil. Hij liet de stad Asjkelon vernietigen zodat hij zijn leger niet hoefde te verdelen over verschillende plaatsen en zodat de kruisvaarders geen verdere rustplaats zouden hebben. Hij liet ook de muren van Al Qoeds verstevigen, een taak waarmee hij zich persoonlijk bezighield. Hij stuurde een groot deel van zijn leger terug naar hun huizen, omdat de mannen moe waren en moesten uitrusten. Tegelijkertijd liet hij nieuwe soldaten komen uit Egypte om het leger in Palestina op peil te houden. Salahoeddien deelde dit leger op in kleine gevechtseenheden en hij liet deze gevechtseenheden de kruisvaarders schaduwen. Iedere keer dat zij uit Akkra vertrokken werden zij bliksemsnel aangevallen door deze kleine gevechtseenheden, die zich dan weer terugtrokken voordat de kruisvaarders echt konden reageren. Zo putte Salahoeddien de kruisvaarders uit tot het punt dat hun leider, Koning Richard I Leeuwenhart van Engeland zei “Deze stad (Al Qoeds) kan niet belegerd worden zolang Salahoeddien leeft en de moslims verenigd zijn”. De kruisvaarders vroegen Salahoeddien daarom om een tijdelijke wapenstilstand. Salahoeddien weigerde in eerste instantie maar zijn adviseurs duwden hem om toch akkoord te gaan, omdat de moslims ook moe en uitgeput waren. Ze herinnerden Salahoeddien aan het feit dat over de jaren 600.000 kruisvaarderstrijders naar Palestina waren gekomen en dat er nu nog maar 60.000 van hen in leven waren. Tijdens de wapenstilstand zouden zij terug naar Europa gaan en misschien wel nooit meer terugkeren. Salahoeddien ging daarom akkoord met het voorstel, gaf de kruisvaarders toestemming om hun pelgrimage naar Al Qoeds te doen alvorens te vertrekken naar Europa, en hij maakte zichzelf klaar om op Hadj naar Mekka te gaan. Dit was alles in het jaar 588 Hidjri, 1192 naar christelijke jaartelling. (Ibn al Athier).

Echter, in het jaar 589 Hidjri, 1193 naar christelijke jaartelling, stierf Salahoeddien. De mensen konden niets slechts over hem zeggen. Hij was niet arrogant en wees zijn leiders terecht als zij zich arrogant gedroegen tegen de moslims. Hij streefde niet naar rijkdom en gaf alleen geld uit aan de dingen die de moslims nodig hadden. Al de rest gaf hij weg. Hij was geduldig met mensen en vergevensgezind. Een keer herstelde Salahoeddien van een ernstige ziekte en vroeg hij om een warm bad. Het bad werd klaargemaakt maar het was te warm dus vroeg Salahoeddien om een beker koud water. De bediende gooide dit koude water echter per ongeluk over Salahoeddien, die hier veel last van had omdat hij zo ziek was. Hij werd echter niet boos op de bediende maar zei tegen hem “als je de intentie hebt om me te vermoorden, laat het me dan weten”. Salahoeddien was een Islamitische geleerde die andere mensen over de hadieth van de Profeet (saw) vertelde. En hij verbleef gewoonlijk in de aanwezigheid van geleerden en asceten. Voor wat betreft zijn moed en intelligentie op het slagveld spreken zijn daden voor zich. (Ibn al Athier).

Eigenlijk het enige waarvoor Salahoeddien bekritiseerd kan worden is wat hij deed na zijn dood. Salahoeddien had de moslims van Egypte en Asj Sjaam verenigd om de Djihaad te voeren tegen de kruisvaarders. Maar hij gaf de opdracht om na zijn dood aan zijn zoon ‘Imaadoeddien ‘Oethman de heerschappij over Egypte te geven, aan zijn zoon Noeroeddien ‘Ali Damascus en Al Qoeds, en aan zijn zoon Al Ghiyaatoeddien Aleppo. Zo werd iets van de verdeeldheid die de moslims zo vele jaren geplaagd had teruggebracht. (Soejoeti).

De eerste jaren na de dood van Salahoeddien was een tijdperk van goed en slecht voor de Islamitische Staat. Zoals viel te verwachten begonnen de zonen van Salahoeddien onderling ruzie te maken over de macht, waardoor de moslims elkaar verzwakten. Maar de Ghoeri-generaal Sjihaaboeddien trok vanuit Afghanistan alsmaar verder India en Bangladesh binnen en bracht deze gebieden onder de controle van de Islamitische Staat. (Ibn al Athier). Onderwijl stuurde de Khalifa zelf verschillende malen zijn leger naar gebieden in de omgeving van Irak die weigerden zijn bevelen te gehoorzamen. (Soejoeti).

Zo kwam het dat tijdens het bewind van Khalifa An Naasir Li Dienillah de choetba van het vrijdaggebed van Islamitisch Spanje tot Mauritanië en verschillende plaatsen in China in naam van de Khilafah werd gelezen. (Soejoeti).

De invasie van de Tataren

Vanuit de vlakten van noord China trok het volk der Tataren onder aanvoering van Djengiz Khan naar het zuidwesten om te plunderen, veroveren en vernietigen. De Tataren waren barbaren, in iedere betekenis van het woord. Hun religie verbood noch gebood hen iets. Ze aten alles dat ze wilden, zelfs mensenvlees. Ze kenden het concept huwelijk niet en iedere vrouw van hen was vrij voor iedere man. Hun kinderen groeiden daarom op zonder vader. En ze vermoorden iedereen die ze tegenkwamen, mannen, vrouwen en kinderen. Men zei dat ieder volk voor rijkdom en macht de wereld probeert te domineren, maar dat de Tataren dit probeerden om de wereld te kunnen vernietigen. In het jaar 616 Hidjri, 1219 naar christelijke jaartelling, trokken deze barbaren de Islamitische Staat in diens verre noordoosten binnen. Ze belegerden de stad Boechara en kwamen met diens bewoners een overgave overeen. Djengiz Khan zou al de bezittingen van de mensen van de stad krijgen, in ruil waarvoor hij de mensen vrij zou laten en niet zou schaden. Maar Djengiz Khan hield zijn woord niet. Hij deelde de mannen en vrouwen op en liet de vrouwen verkrachten door zijn soldaten. Sommige moslims accepteerden deze misdaad niet en begonnen te vechten. Ze werden aangevoerd door de imaam van de stad Roeknoeddien Imaamzaade en de rechter Sadroeddien Khan. Djengiz Khan liet hen doden en hierna doodde hij al de mensen in de stad, op een klein aantal mensen na die hij tot slaaf maakte. Boechara bleef leeg en compleet verwoest achter. Vervolgens, in het jaar 617 Hidjri, 1220 naar christelijke jaartelling, belegerden de Tataren de stad Samarqand. Het monster Djengiz Khan bleek hier ook een briljant strateeg te zijn. Toen de moslims van de stad naar buiten kwamen om met hem te vechten trok hij zich terug. Toen het moslimleger achter hem aan kwam, liet hij een deel van zijn leger de weg naar de stad afsnijden. Hierna draaide hij zich om en viel het moslimleger aan. 70.000 moslims werden gedood. Vervolgens beloofde Djengiz Khan de bevolking van Samarqand dat hij hen niet zou aanraken als zij zich zouden overgeven. De mensen gingen akkoord maar Djengiz Khan deed wederom met hen wat hij ook met de mensen van Boechara had gedaan. Hierna stuurde Djengiz Khan zijn leger door Iran richting Bagdad. De Tataren vernietigden iedere stad die ze op hun weg tegenkwamen en vermoordden alle mensen – mannen, vrouwen en kinderen. Op het moment dat de winter begon trok een deel van het Tataren-leger naar het noorden in de richting van Azerbeidjan. Een ander deel trok Choerasaan verder binnen. Dit deel van het leger van Djenghiz Khan veroverde de steden Marv en Nisjapoer en doodde al hun inwoners. In enkel Marv werden zo 700.000 mensen vermoord. Echter, het doel van de Tataren was niet bezetting. Dus na de immense verwoestingen die ze begaan hadden, keerden ze terug naar waar ze vandaan waren gekomen. (Ibn al Athier).

Khalifa An Naasir Li Dienillah stierf vervolgens in het jaar 622 Hidjri, 1225 naar christelijke jaartelling. (Soejoeti).

Khalifa Adh Dhaahir Bi Amrillah

Na de dood van Khalifa An Naasir Li Dienillah werd de bay’a van het Kalifaat gegeven aan zijn zoon Mohammed die vervolgens de titel Adh Dhaahir Bi Amrillah, de vooraanstaande vanwege het gebod van Allah (swt), aannam. (Soejoeti).

Khalifa Adh Dhaahir Bi Amrillah was zo rechtvaardig en genadevol tegenover zijn onderdanen dat men zei dat hij voor niemand sinds Khalifa ‘Oemar bin ‘Abdoel ‘Aziez onder deed. Maar, hij overleed kort na zijn vader, in het jaar 623 Hidjri, 1226 naar christelijke jaartelling. Dit was slechts negen maanden na zijn benoeming. (Soejoeti).

Khalifa Al Moestansir Billah

Na de dood van Khalifa Adh Dhaahir Bi Amrillah werd de bay’a van het Kalifaat gegeven aan zijn zoon Mansoer die vervolgens de titel Al Moestansir Billah, degene die hulp zoekt bij Allah (swt), aannam. (Soejoeti).

In het jaar 626 Hidjri, 1228 naar christelijke jaartelling, arriveerde een grote groep kruisvaarders onder aanvoering van de koning van Duitsland en keizer van het Heilige Roomse Rijk Frederick II van Hohenstaufen in Syrië. Omdat de moslim heersers in Egypte en Asj Sjaam weer voornamelijk bezig waren elkaar te bevechten, kon dit kruisvaarder leger Al Qoeds weer bezetten. (Ibn al Athier).

In het jaar 628 Hidjri, 1230 naar christelijke jaartelling, trokken de Tataren weer op rooftocht door de Islamitische Staat. Ditmaal vielen ze het oosten van hedendaags Turkije binnen en het noorden van Irak. Ze slachtten en moordden op zo’n grote schaal dat de moslims diepe angst voor hen ontwikkelden. Men zei dat de moslims zo bang waren dat ze niet meer tegen de Tataren vochten. In een verhaal trok een Tataar een woonwijk binnen die door honderd mannen bewoond werd en hen vervolgens allen één voor één doodde zonder dat iemand hem aanviel. In een ander verhaal vocht een Tataar met zijn blote handen tegen een moslim. Hij werd hem de baas en zei toen tegen hem “leg je hoofd op de grond en wacht op mij”. De moslim deed dit en wachtte tot de Tataar terugkwam met zijn zwaard en hem het hoofd afhakte. (Ibn al Athier).

Khalifa Al Moestansir Billah stierf in het jaar 640 Hidjri, 1242 naar christelijke jaartelling.

Khalifa Al Moest’asim Billah

Na de dood van Khalifa Al Moestansir Billah werd de bay’a van het Kalifaat gegeven aan zijn zoon ‘Abdoellah die vervolgens de titel Al Moest’asim Billah, degene die bescherming zoekt bij Allah (swt), aannam.

Het Kalifaat zou eigenlijk over moeten zijn gegaan op de broer van Khalifa Al Moestansir Billah, Al Chafaadji, van wie bekend was dat hij moedig en sterk was. Zijn voornaamste plan was om met een leger de Tataren aan te vallen in hun thuis, in plaats van te wachten totdat zij de Islamitische Staat weer zouden binnen vallen. Echter, verschillende mensen van onder de elite waren bang voor Al Chafaadji en zij spanden daarom samen om ‘Abdoellah het Kalifaat te geven, omdat zij wisten dat hij zwak was en makkelijk door hen gedomineerd zou kunnen worden. (Soejoeti).

In het jaar 642 Hidjri, 1244 naar christelijke jaartelling, werd de strijd om de macht tussen Nedjmoeddien de regent van de moslims in Egypte en Salih Imaadoeddien de regent van de moslims in Asj Sjaam eindelijk beslist in het voordeel van de eerste. Het leger van de moslims kon zich hierna concentreren op het bevrijden van Al Qoeds en slechts korte tijd later waren de kruisvaarders inderdaad uit de Heilige Stad verdreven. (Al Maqrisi).

In het jaar 646 Hidjri, 1249 naar christelijke jaartelling, kregen de moslims te maken met een invasie van kruisvaarders uit Frankrijk onder aanvoering van hun koning Louis IX. De kruisvaarders kwamen aan land in Egypte en probeerden de kustplaats Damietta onder hun controle te brengen. Hun plan was om van hieruit Caïro en daarna Al Qoeds te veroveren. Koning Louis IX slaagde er inderdaad in om Damietta te bezetten. Maar hij verloor uiteindelijk de slag om Caïro, waarna hij gevangen werd genomen en zijn leger gedood. (Al Maqrisi).

De Tataarse inname van Bagdad

Khalifa Al Moest’asim Billah plaatste zijn vertrouwen in ene Moewayyadoeddien Al ‘Alqami, iemand die zich voordeed als vrome moslim, maar die in werkelijkheid een ketterse Ismaili was die het Kalifaat wilde vernietigen. Al ‘Alqami onderhield in het geheim correspondentie met de Tataren en nodigde hen uit de Islamitische Staat aan te vallen. Hij beloofde hen dat hij hen zou helpen. Daarop moedigde hij de Khalifa aan om het leger met 15.000 soldaten te verminderen omdat dezen, zo zei Al ‘Alqami tegen de Khalifa, niet nodig waren en veel te veel geld kostten. In het jaar 656 Hidjri, 1258 naar christelijke jaartelling, vielen de Tataren daarop de Islamitische Staat binnen met als doel deze ditmaal in het geheel te vernietigen. Ze belegerden Bagdad met 200.000 soldaten en wisten het leger van de Khalifa te verslaan. Hierna trokken de Tataren veertig dagen lang door de straten van Bagdad en vermoordden iedereen die ze tegenkwamen. Meer dan 1 miljoen moslims vonden hierbij de dood, waaronder de Khalifa Al Moest’asim Billah zelf. Toen de moslims in Egypte hiervan te horen kregen bracht één van hun vooraanstaande mannen, Sayfoeddien Qoetoez, al de nobelen en geleerden van Caïro bij elkaar. De geleerde ‘Izzoeddien bin ‘Abdoessalaam sprak hen allen toe en zei: “Aangezien de vijand de provinciën ingenomen heeft, is het een plicht op de gehele Oemma om tegen hen te vechten, en het is toegestaan om van de mensen te nemen [voor de oorlog] wat zij kunnen missen van hun voorziening, op voorwaarde dat de staatskas eerst gebruikt wordt totdat deze helemaal leeg is”. Sayfoeddien Qoetoez nam daarop het voortouw, organiseerde het leger en trok op tegen de Tataren. Dit was in het jaar 658 Hidjri, 1260 naar christelijke jaartelling, en de Tataren hadden op dat moment ook Aleppo al vernietigd. Ze waren onderweg naar Damascus. Bij de plaats ‘Ain Djaloet in Palestina troffen de twee legers elkaar, op de 15e dag van de maand Ramadan. Het leger van de moslims wist bij deze veldslag de Tataren compleet te verslaan. De Tataren die de slag overleefden vluchtten en een deel van het moslimleger achtervolgde hen tot voorbij Aleppo. (Soejoeti).

Khalifa Al Moestansir Billah

In het jaar 659 Hidjri,  1261 naar christelijke jaartelling, gaven de Egyptenaren de bay’a van het Kalifaat aan Ahmed, zoon van Khalifa Adh Dhaahir Bi Amrillah (622 – 623 Hidjri). Hij nam de titel Al Moestansir Billah zoals zijn broer Mansoer (623 – 640 Hidjri) voor hem eveneens gedaan had. (Soejoeti).

Onder Khalifa Al Moestansir Billah werd Caïro de nieuwe hoofdstad van de Islamitische Staat. De moslims van bijna alle gebieden verenigden zich direct achter hem. De enige uitzonderingen waren de moslims van Aleppo die Ahmed, de zoon van Al Hasan al Koebbi, de zoon van Aboe Bakr, de zoon van Khalifa Al Moestarsjid Billah (512 – 529 Hidjri) hun bay’a gaven. Maar na een korte tijd accepteerden ook zij Khalifa Al Moestansir Billah. De Khalifa organiseerde vervolgens een leger met de hulp van al de regenten van Asj Sjaam en Al Jaziera bin ‘Oemar (het gebied tussen de rivieren de Tigris en de Eufrates ten noorden van Bagdad) om op te trekken tegen de Tataren in Bagdad. De moslims verloren deze veldslag, echter, en de Khalifa werd gedood. Dit was in het jaar 659 Hidjri,  1262 naar christelijke jaartelling. (Soejoeti).

Khalifa Al Haakim Bi Amrillah

Na de dood van Khalifa Al Moestansir Billah gaven de moslims de bay’a aan Ahmed, de zoon van Al Hasan al Koebbi, de zoon van Aboe Bakr, de zoon van Khalifa Al Moestarsjid Billah, die eerder al in Aleppo de bay’a was gegeven maar die daarna zelf zijn bay’a aan Khalifa Al Moestansir Billah had gegeven. Hij nam als titel Al Haakim Bi Amrillah. (Soejoeti).

Tijdens het bewind van Khalifa Al Haakim Bi Amrillah begonnen alsmaar meer Tataren zich tot Islam te bekeren. Zij vluchtten dan uit Bagdad en trokken naar Caïro op zoek naar bescherming en onderdak. (Soejoeti).

In het jaar 680 Hidjri,  1281 naar christelijke jaartelling, probeerden de Tataren nogmaals Asj Sjaam binnen te vallen. Toen de Khalifa hiervan hoorde, stuurde hij zijn leger om de Tataren een halt toe te roepen. Ditmaal wisten de moslims de overwinning te behalen. (Soejoeti).

In het jaar 690 Hidjri,  1291 naar christelijke jaartelling, bevrijdden de moslims Akkra van de kruisvaarders. Dit was de laatste stad van enig belang die de kruisvaarders domineerden en na deze gebeurtenis was de rol van de kruisvaarders in de Islamitische Staat dus uitgespeeld.

In het jaar 693 Hidjri,  1294 naar christelijke jaartelling, bekeerde de aanvoerder van de Tataren zich eveneens tot Islam. Grote aantallen van zijn soldaten volgden daarop zijn voorbeeld. (Soejoeti).

In het jaar 701 Hidjri,  1301 naar christelijke jaartelling, stierf Khalifa Al Haakim Bi Amrillah. (Soejoeti).

Khalifa Al Moestakfi Billah

Na de dood van Khalifa Al Haakim Bi Amrillah gaven de moslims de bay’a aan diens zoon Soelayman die de titel Al Moestakfi Billah aannam. (Soejoeti).

In het jaar 702 Hidjri, 1302 naar christelijke jaartelling, vielen de Tataren wederom de landen van Asj Sjaam binnen. Maar net zoals in 680 Hidjri werden ze verslagen door het leger van de Khalifa. (Soejoeti).

In het jaar 716 Hidjri, 1316 naar christelijke jaartelling, stierf de aanvoerder van de Tataren, Oljetitu. Hij had als moslim geregeerd maar vele dwalingen in de Islamitische religie gepromoot. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Aboe Sa’ied Bahadoer Khan die wel volgens de basisprincipes van Islam over de mensen heerste. Toen hij op zijn beurt stierf in het jaar 736 Hidjri, 1335 naar christelijke jaartelling, verloren de Tataren hun macht en invloed in de Islamitische Staat.

[1] Vanaf 475 Hidjri, 1082 naar christelijke jaartelling, kwam hier langzaam maar zeker verandering in. Soeltan Al Moe’utamid van Al Andaloes kreeg problemen met de kruisvaarders en vroeg de gouverneur van de Khalifa in Marokko en Mauritanië, Joesuf bin Taasjifin, om hulp. Joesuf bin Taasjifin was loyaal aan de Khalifa. Hij hield de moslims in Al Andaloes tegen de kruisvaarders, maar bracht hierna het gebied onder zijn controle. Zo keerde Al Andaloes terug onder de controle van de Khalifa. (Al Maqqari).

Back to top button